Elke opleiding in het hoger onderwijs heeft een studievoortgangsadministratie. Daarin wordt per student geregistreerd welke vakken zij gehaald hebben, de daaraan verbonden studiepunten, de vrijstellingen die zijn toegekend, de studiepunten waarvan de geldigheidsduur is verlopen, enzovoort. Maar in de Rotterdamse masteropleiding Geneeskunde beheert de examencommissie ook een nevenadministratie van Potentieel BeroepsOngeschikte Studenten. Die administratie betreft trouwens niet alleen PBO-studenten, maar ook studenten die potentieel ongeschikt zijn voor de praktijkstages van de masteropleiding.
Die administratie stel ik me voor als een kleine hangmappenkast, bestaande uit twee laden. In de bovenste, grijze lade worden studenten geplaatst van wie gevreesd wordt dat ze bij afstuderen onvoldoende zullen beschikken over “de algemene vaardigheden die vereist zijn in het contact met anderen”. Het gaat om communicatie-, samenwerkings- en leiderschapscompetenties zoals beoogd in het landelijke Raamplan Geneeskunde 2020. De onderste, rode lade is gereserveerd voor studenten die zich misdragen en die op de nominatie staan om te worden weggestuurd wegens ernstig laakbaar gedrag. Deze rode lade heeft een legale status: de wetgever heeft bepaald dat studenten mogen worden weggestuurd als ze zich ontoelaatbaar misdragen (7.42a WHW). De grijze lade daarentegen heeft in Nederland geen wettelijke basis. In Engeland worden aspirant-studenten geweigerd als ze duidelijk ‘unfit to practise’ zijn, dus ongeschikt voor het artsenberoep. Maar in Nederland wordt dergelijke selectie in principe pas ná het basisartsexamen toegepast. Indien geneeskundestudenten in staat zijn het mastercurriculum te doorlopen en de bijbehorende studiepunten te behalen, zullen ze dus in principe basisarts worden (tenzij ze zich ernstig misdragen tijdens hun studie). En als basisarts kunnen ze vervolgens solliciteren naar een plaats in één van de vervolgopleidingen, bijvoorbeeld de vervolgopleiding tot huisarts.
Lees verder … (PDF)
Één reactie