Leraarsbevoegdheid: met de billen bloot

De Algemene Onderwijsbond (AOb) heeft onlangs een Nationaal Onderwijs Actieplan uitgebracht. Zijn eerste speerpunt betreft de leraarsbevoegdheid: geen onbevoegde leraren voor de klas. De bond laat echter niet het achterste van zijn tong zien. Hoe staat de AOb tegenover het inzetten van onderbevoegden en andersbevoegden? In elk geval vindt de AOb dat leraren niet verplicht mogen worden om een ander vak te geven dan waarvoor ze bevoegd zijn, en dat onbevoegde (c.q. onder- of anders­bevoegde?) leraren alle mogelijk­heden moeten krijgen om de vereiste bevoegdheid alsnog te behalen.
De voorzitter van de vakbond Leraren In Actie (LIA) heeft een concreet voorstel (Volks­krant 25/3/2013 p.25): Wees open over niet-bevoegde leraren. Laat de overheid van de scholen eisen dat ze in de schoolgids publiceren welke lessen in het des­betreffende schooljaar door onbevoegden (c.q. onder- of andersbevoegden) gegeven worden. De voorzitter vindt dus dat scholen met de billen bloot moeten en dat ze zich op deze manier jegens leerlingen en ouders moeten verantwoorden over de kwaliteit van de lessen.
Maar LIA zou het ook kunnen omdraaien: wij doen een dringend beroep op onze werk­gevers dat ze iedere onderwijs­professional in de gelegenheid stellen op de schoolwebsite een persoonlijke pagina te openen waarin hij/zij zich presenteert met een pasfoto en met gegevens over zijn/haar behaalde diploma’s en kwalificaties. Want integere professionals willen zich graag jegens hun cliënten verantwoorden over de reikwijdte en grenzen van hun vakbekwaamheid. In de beroepscode van universitaire docenten en onderzoekers (p.6) is zo’n persoonlijke pagina zelfs verplicht gesteld. Maar bij hen dient dat vooral een ander integriteitsdoel, namelijk om opgave te doen van nevenfuncties die tot belangen­verstrengeling zouden kunnen leiden.

4 reacties op “Leraarsbevoegdheid: met de billen bloot”

  1. De vakbond LIA bericht op zijn website (26/3/2013) dat het Volkskrantartikel het standpunt van de bond weergeeft, dat op 25 maart ook per brief ter kennis van de staatssecretaris is gebracht.