Wat is integriteit, vraagt filosofe Marjan Slob zich af (Volkskrant 15/1/2018). Dat is volgens haar “de kwaliteit om [weliswaar te laveren tussen onvoorziene gebeurtenissen, maar toch] steeds terug te keren naar je eigen zwaartepunt”, “naar een diep ingedaalde morele basishouding”; de kwaliteit dus om in je handelen trouw te blijven aan de eigen overtuigingen: opvattingen die aan je handelen “innerlijk gewicht en daarmee stabiliteit geven”. Slob geeft hier een wetenschappelijke, waardenvrije definitie van integriteit. Zo kan een leerling zichzelf integer noemen als hij principieel weigert om te klikken over spiekgedrag van medeleerlingen. Zijn morele basishouding is dat je loyaal moet blijven aan de groep waartoe je behoort. Vanuit zijn optiek is het immoreel om groepsgenoten te verlinken.
Maar uit de context maak ik op dat Slob eigenlijk een ‘hogere’ moraal op het oog heeft. Met de “diep ingedaalde morele basishouding” doelt ze op de ethische normen en waarden die gelden in een professionele beroepsgroep, in een bedrijf c.q. organisatie, of in een hele arbeidssector en die door de beroepsbeoefenaars, bestuurders en medewerkers moeten worden geïnternaliseeerd en nageleefd. Iemand wordt integer genoemd als hij of zij die ethische normen en waarden consequent tot richtsnoer neemt en zich niet laat leiden door eigenbelang of door de particuliere belangen van groepsgenoten en van groeperingen waartoe hij of zij behoort.
Bron: Marjan Slob, “Een goede bestuurder is een duikelaar” (VK 15/1/2018, achter betaalmuur)