Ik heb gisteren de film La fille inconnue van de Waalse gebroeders Dardenne gezien. De hoofdpersoon is een huisarts in Seraing, een industriële voorstad van Luik. Ze heeft een co-assistent die meeloopt in haar praktijk, een vijfdejaarsstudent van de Luikse faculteit Geneeskunde. Je krijgt niet de indruk dat hij haar werk uit handen neemt: hij mag slechts met zijn eigen stethoscoop mééluisteren en zijn eigen waarnemingen toetsen aan die van de arts.
In Nederland zijn de medische studenten sinds 2015 in actie gekomen toen de basisbeurs werd afgeschaft. Uitsluitend in geval van geringe financiële draagkracht van hun ouders, hebben ze recht op een beurs (maximaal 384 euro per maand) in aanvulling op de studielening die ze bij de overheid kunnen sluiten. Zij vinden het onrechtvaardig dat ze in hun driejarige masteropleiding verstoken zijn geraakt van de basisbeurs (bijna 300 euro per maand voor een uitwonende student), terwijl het programma van de co-schappen zó overladen is dat ze nauwelijks tijd hebben om naast de studie een bijbaantje te nemen (behalve in de vakanties) . Op papier is hun studielast 46 uur per week, maar in de praktijk ligt hun wekelijkse studiebelasting veeleer tussen de 52 en 56 uur (Onderzoeksverslag KNMG-SP 2014).
De minister van OCW acht geen termen aanwezig hun een basisbeurs te verschaffen en zij meent dat er voor de werkgevers in de zorgsector evenmin aanleiding is tot het betalen van een stagevergoeding, tenzij de bedrijfseconomische opbrengst van hun arbeid de kosten van hun supervisie zou overtreffen (wat volgens haar niet het geval is). De werkgevers in de eerstelijns gezondheidscentra zijn echter in de CAO ermee akkoord gegaan co-assistenten 250 euro bruto per maand te betalen (Medisch Contact 6/3/2014).
Wat kunnen de co-assistenten nu nog uitrichten? In de eerste plaats kunnen ze actie voeren tegen het feit dat de gemiddelde studielast in de coschapsfase hoger ligt dan de 1680 uur per cursusjaar die de wetgever toestaat, opdat ze meer tijd overhouden voor baantjes naast hun studie. In de tweede plaats kunnen ze proberen aan te tonen dat een substantieel percentage van hun co-schapsuren productief werk (inclusief ongeschoolde hand- en spandiensten) is en dat een stagevergoeding dus alleszins verdedigbaar is. En in de derde plaats zouden ze een financiële schadeloosstelling kunnen eisen voor het feit dat de masteropleiding niet in de nominale cursusduur studeerbaar is ten gevolge van de chronische wachttijden die ze moeten verduren voordat ze aan de beurt zijn voor de co-schappen.
Bron: Kamerbrieven 16/12/2015, 5/4/2016, 19/9/2016; Kamerverslag 20/9/2016; VK lezersbrief 20/10/2016
Eén reactie op “Coschappen zonder poen”
schreef:
De minister heeft nadere vragen beantwoord (27/1/2017).