Op de eerste dag van het strafproces, omstreeks half-elf, sprak de opperrechter tot David (de verdachte van hoogverraad): Gezien de grote schade die u heeft aangericht – een paleis in gruzelementen – achten wij het niet onbegrijpelijk dat onze vorst heeft besloten de beloofde berg goud niet aan u uit te keren.
In de middag van de tweede zittingsdag diende de koning zijn claim in voor het leed dat hem door David was aangedaan: 412 duizend en 475 dukaten, 11 stuivers en 4 centen. Maar David, de herdersknaap, moest hem dat schuldig blijven. Hij bezat geen rooie cent.