De actualiteitenrubriek EenVandaag (6/9/2010) wijdde een nieuwsitem aan het HBO-niveau. Er werd een docent Bedrijfskunde opgevoerd die met verdriet erkent dat lang niet alle studenten bij afstuderen het HBO-niveau bereikt hebben. Maar je laat ze toch slagen, verklaart hij, want ze hebben vier jaar lang hun tentamens gehaald. De journalisten concluderen dat er dus gesjoemeld wordt bij de examinering. Die conclusie snijdt geen hout.
1. Wie van ‘het HBO-niveau’ spreekt, heeft vermoedelijk de basisdoelstelling van het hoger onderwijs in gedachte, zoals neergelegd in de Dublin-descriptoren. Deze omschrijven in zeer algemene termen welke competenties studenten bij afstuderen moeten bezitten. Ze vormen een ankerpunt voor het ontwikkelen van studieprogramma’s en exameneisen. Maar ze bieden geen specifieke criteria om te bepalen of iemand wel of niet het beoogde diplomaniveau bereikt heeft. De Dublin-descriptoren zijn geschikt om het niveau van opleidingen te beoordelen, maar ze zijn niet bedoeld als concrete maatstaf met behulp waarvan de examinator vaststelt of een individuele kandidaat gediplomeerd mag worden.
2. Bovendien gaan de journalisten voorbij aan het onderscheid tussen opleidings- en vormingsdoelen. De opleidingsdoelen worden geconcretiseerd in objectieve exameneisen en -criteria waaraan de studieprestaties van studenten moeten voldoen. De vormingsdoelen daarentegen zijn streefdoelen. Ze geven richting aan een langzaam groeiproces dat relatief ongemerkt verloopt. Het enige wat de studieleiding kan doen is leertaken en -omgevingen aanbieden waarin die groei gefaciliteerd wordt. Pas tegen het eind van de opleiding kunnen docenten enigermate vaststellen hoe ver een student in dat opzicht gekomen is. Vooral bij de eindstages en het afstudeerwerkstuk, krijgen begeleiders een indruk van de ‘gevormdheid’ van de professional-in-de-dop. Maar daarbij moeten ze blijven bedenken dat die vormingsdoelen vooral bedoeld zijn als leidraad bij het inrichten van het studieprogramma en niet als maatstaf voor de examinering.
3. De journalisten verhaspelen dus drie verschillende beleidsonderwerpen: de mate waarin opleidingen erin slagen het HBO-niveau in hun onderwijs- en examenprogramma te verwezenlijken, de mate waarin ze erin slagen bij alle studenten de gestelde vormingsdoelen te realiseren, en de mate waarin individuele kandidaten (dankzij sjoemelende examinatoren) voor het examen slagen terwijl ze niet aan de gestelde exameneisen voldoen.
Zie ook: Discussiedraad BON 6/9/2010.
4 reacties op “EenVandaag over het HBO-niveau”
schreef:
Daar is geen speld tussen te krijgen, dacht ik zo. Toch meent de Arnhemse bestuursbaas zich in allerlei bochten te moeten wringen om aannemelijk te maken dat zijn docent Bedrijfskunde een eenling is die met de exameneisen heeft gesjoemeld. Vermoedelijk ligt dat aan een CompetentieGerichte Onderwijsvisie. Zou het kunnen dat men in die visie van een absoluut competentiebegrip uitgaat? Je bent óf competent óf incompetent. Volgens CGO-fanaten kun je niet een beetje competent zijn. Volgens mij kan dat wel. Ik noem dat: een aardig eind gevorderd op weg naar competentie. Of misschien: aardig competent, maar niet breed inzetbaar.
schreef:
Maar men kan, uitgaande van een absoluut competentiebegrip, toch gradaties aanbrengen: u heeft in uw portfolio een beetje te weinig bewijzen van uw competentie aangedragen.
schreef:
Jasper van Dijk (SP) denkt toch dat de examinator Bedrijfskunde zich aan sjoemelarij heeft schuldig gemaakt. Hij stelde er gisteren kamervragen over.
schreef:
In de genoemde BON-discussiedraad wordt verwezen naar een verhelderende discussiedraad op de HAN-site, waar ook de betrokken docent Bedrijfskunde aan participeert.