Engels op de basisschool: een klacht

/

Ik heb een klacht ingediend bij de Vertrouwenspersoon Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit Utrecht. Ik ben tot deze drastische stap gekomen omdat basisscholieren met een taalachterstand Nederlands door toedoen van UU-onderzoekers ernstig in hun belangen geschaad dreigen te worden. Het gaat om hun rapportage van contract­onderzoek over de invoering van tweetalig onderwijs op de basisschool, welke januari 2014 is uitgebracht. De Vertrouwenspersoon heeft tot taak zo mogelijk te bemiddelen tussen partijen of de klacht anderszins in der minne op te lossen, maar hij kan ook adviseren een officiële klacht aan de UU-commissie Wetenschappelijke Integriteit voor te leggen. Ik geef de voorkeur aan een minnelijke oplossing. Laten de betrokken onder­zoekers binnen twee maanden publiekelijk afstand nemen van hun stellige conclusies.
Lees verder … (PDF)

Alle reactiemogelijkheden zijn voor dit bericht momenteel gesloten.

7 reacties op “Engels op de basisschool: een klacht”

  1. Erratum: in noot 1 heb ik de titel van de voorstudie onjuist weergegeven. Lees: Voorstudie Pilot Primair Tweetalig Onderwijs.

  2. De openbare basisschool De Blijberg in Rotterdam doet sinds 2014 mee aan de landelijke Pilot Tweetalig Onderwijs (2014-2019). Anders dan aanbevolen door de auteurs van de Voorstudie, wordt op de website van het schoolbestuur (BOOR 5/11/2014) gerapporteerd dat kinderen niet in het tpo geplaatst worden tenzij ze het Nederlands goed beheersen. Tpo-coördinator Xandra Pieters van De Blijberg: “Het is prachtig om te zien hoe speels de kleuters met het Engels bezig zijn. Zodra de Engelse vlag verschijnt, schakelen de kinderen om. We doen eenvoudige oefeningen met ze, zoals tellen, het benoemen van kleuren en het zingen van liedjes. Je ziet dat de kinderen er plezier in hebben. De meesten van hen worden thuis ook al tweetalig opgevoed en zijn gewend snel over te gaan op een andere taal. Voorwaarde voor plaatsing is wel dat ze goed Nederlands beheersen. Dat stellen we bij de aanmelding duidelijk als eis.” Dankzij het feit dat er ruimte vrij kwam naast het gebouw van onze internationale school “kunnen we activiteiten combineren met de kinderen van de internationale school die alleen maar Engels spreken. Ze spelen en sporten met elkaar, we houden gezamenlijk bijeenkomsten en doen samen themaprojecten.”
    Moraal: Als je leerlingen met een taalachterstand L1 (de primaire schooltaal) bij voorbaat uitsluit van deelname aan een proef met 15, 30 of 50% Engelse onderdompeling (L2), kun je niet meer met droge ogen blijven beweren dat onderzoek heeft aangetoond dat dergelijke onderdompeling niet schadelijk is voor de L1-ontwikkeling van basisscholieren (Jaap Dronkers 9/1/2014).

  3. Op pp. 75-79 van de Voorstudie is verslag gedaan van een interview met Hanna Österlund, de projectleider van het Skolverket-project. Dat is geen overbodige luxe, want de primaire bron, het Skolverket-rapport (2010), kan slechts worden geraadpleegd indien men de Zweedse taal machtig is. Zij wijst erop dat in het rapport een ‘social bias in immersion education’ geconstateerd wordt, ‘namely the fact that as a result of social selection in immersion programmes only academically motivated students follow this type of education.’ Zij erkent dat ’there are no results on whether this social bias has affected the proficiency of either the L1 or the L2.’ Ook wat het beginniveau van de deelnemers betreft, meldt zij dat ’there has been no pre-testing (testing before the start of immersion education), because language outcomes and comparison were not the main research area of this study.’ Aangezien ’the Skolverket study did not primarily focus on the language outcomes of participating students’, vereist een aantal onderwerpen rond onderdompelingsprogramma’s volgens haar nader onderzoek, zoals: ‘language proficiency (effects on the L1, immersion programmes vs. regular programmes)’ en ‘assessment (specific assessment methods for the L2, assessment of difficult learners and students with foreign backgrounds).’ De projectleider houdt dus nogal wat slagen om de arm, maar zoals uit §2 blijkt, maken de Utrechtse onderzoekers daar in hun conclusies geen melding van.

  4. Een van de auteurs van de Voorstudie stelt in zijn oratie bij de aanvaarding van de leeropdracht Tweetalig Onderwijs (Rick de Graaff, 3/10/2013, p. 9-10): ‘Tweetalige scholen streven ernaar om leerlingen een hoger taalvaardigheidsniveau in de doeltaal te laten bereiken, zonder dat dit ten koste gaat van de vakinhoud of van het Nederlands. En om tegelijkertijd het onderwijs een internationale en interculturele dimensie te geven. De praktijk wijst uit dat dit werkt (…). Misschien heeft Dronkers [die zich tegen tweetalig basisonderwijs verzet] hier een punt: leerlingen die voor tweetalig onderwijs [tto] kiezen, hebben daar profijt van. En leerlingen die daar niet voor kiezen, dus niet. Maar is het niet voor iedereen verstandig om onderwijsvormen te kiezen die profijtelijk zijn? (…) Natuurlijk is het belangrijk om te weten welk type leerlingen en ouders eigenlijk voor zo’n school kiezen. En of de scholen hun leerlingen selecteren. Gaat het bij tweetalige scholen relatief vaak om talig sterke leer­lingen? Om leerlingen uit tweetalige of internationaal georiënteerde gezinnen? Om sterk gemotiveerde of extra gestimu­leer­de leerlingen? Om sterker gemotiveerde docenten? En verklaart dat niet een deel van het succes van het tto?’
    Maar in deze oratie waagt de auteur zich niet aan uitspraken over de vraag voor welke leerlingen tto profijtelijk is en voor welke niet. In de Voorstudie daarentegen wordt gesuggereerd dat tto voor iedere basisscholier profijtelijk is en dat men geen enkele leerling schade toebrengt als men hem of haar aan tto onderwerpt. Tegen deze suggestie (die door de staatssecretaris als een bewezen feit wordt gepresenteerd) richt ik me met mijn klacht.

  5. Onlangs heb ik mijn klacht besproken met Rick de Graaff (een van de twee projectleiders van de Voorstudie) en met de Vertrouwenspersoon Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit Utrecht. Ik heb uit dit gesprek opgemaakt dat ik mijn klacht niet puntig genoeg geformuleerd heb. Daarom heb ik een herziene tekst opgesteld.

  6. In het septembernummer van Onze Taal (84:9) wordt hoogleraar Rick de Graaff geïnterviewd over tweetalig onderwijs op de basisschool. De grootste angst van de tegenstanders, dat de taalvaardigheid in de eerste onderwijstaal eronder zal lijden, wordt in zijn internationale literatuurstudie niet bevestigd, stelt hij. Dat klopt, maar is die angst ook afdoende weggenomen?

  7. De twee projectleiders van de Voorstudie, prof.dr. R. de Graaff en mw.dr. S. Unsworth, hebben op 1 september jongstleden een brief naar de EK-commissie OCW (p/a de griffier) gestuurd waarin zij verklaren dat het verstandig is om, bij de invoering van 15% vvto, de Nederlandse taalontwikkeling van taalzwakke en anderstalige leerlingen goed te monitoren en daar aanvullend onderzoek naar te doen, opdat scholen een betere inschatting kunnen maken in welke omstandigheden invoering van 15% vvto voor hun leerlingpopulatie verstandig en haalbaar is.
    Na lezing van hun brief heb ik hun bericht dat ze naar mijn mening met deze brief op adequate wijze de misverstanden hebben weggenomen die hebben kunnen rijzen naar aanleiding van de rapportage van de Voorstudie en dat ik dan ook afzie van mijn voornemen een klacht in te dienen bij de UU-commissie Wetenschappelijke Integriteit. Ik zou hier graag het pdf-afschrift van hun brief (dat ze mij ter kennisname hebben toegestuurd) in de vorm een hyperlink opnemen, maar ik wacht daar nog even mee totdat ze mij daarvoor uitdrukkelijk toestemming hebben gegeven.
    UPDATE: De twee projectleiders hebben geweigerd mij toestemming te geven hun brief te publiceren op mijn website.