Hoe vergaren universiteiten en hogescholen hun onderwijsinkomsten, oftewel wat is hun verdienmodel? In mijn vorige blogbericht behandelde ik één component van het model: studievertraging genereert extra inkomsten uit collegegeld. Bedrijfseconomisch gezien is het dus aantrekkelijk (of in elk geval niet onaantrekkelijk) als studenten enige studievertraging oplopen. Omgekeerd is het onaantrekkelijk om studenten vrijstellingen te geven op grond van elders behaalde studiepunten, want als studenten het curriculum sneller doorlopen, loopt de instelling collegegeld mis. Er is dus een spanningsveld tussen bedrijfsbelang (verdienmodel) en bedrijfsethiek (de belangen van de klant). Dit is overigens een gesimplificeerde weergave van de bedrijfseconomische realiteit, want het verdienmodel maakt deel uit van het businessmodel van de onderwijsinstelling. Daar komt ook de kostenbeheersing in het vizier: het spanningsveld tussen bedrijfsbelang (reductie van de bedrijfskosten) en bedrijfsethiek (de belangen van de klant, uitgedrukt in gegenereerde customer value).
We concentreren ons hier op het verdienmodel van Nederlandse universiteiten en hogescholen. Tabel A geeft een overzicht van de bronnen waaruit ze anno 2013 onderwijsinkomsten kunnen putten. Op basis daarvan worden zeven componenten van het verdienmodel onderscheiden. Bij elke component worden de ethische spanningsvelden geïnventariseerd, waar het bedrijfsbelang in botsing kan komen met de belangen van de student.
Lees verder … (PDF)
2 reacties op “Ethische grenzen van het verdienmodel (II)”
schreef:
Ook in andere onderwijssectoren kan er een spanningsveld tussen verdienmodel en bedrijfsethiek optreden. Bijvoorbeeld inzake het tekort aan stageplaatsen in het MBO. De minister acht het niet langer acceptabel dat instellingen voor hun BOL-opleidingen grote aantallen studenten werven en toelaten als ze niet kunnen garanderen dat er voldoende stageplaatsen voorhanden zijn (AD 4/4/2013).
schreef:
[…] Ethische grenzen van het verdienmodel (III) […]