Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit (II): plagiërende studenten gaan vrijuit

/

Sinds 1 oktober 2018 is de Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit van kracht in de Nederlandse universiteiten en hogescholen. Maar pas in juni 2019 is de bijbehorende Model-klachtenregeling door de VSNU gepubliceerd. Naar mijn indruk werken de meeste universiteiten momenteel nog met de oude klachtenregeling (geënt op de Gedragscode Wetenschapsbeoefening die tot 1 oktober 2018 van kracht was). Op zichzelf is dat niet zo’n probleem, maar voor studenten zit het venijn in de intentieverklaring die als bijlage door de universiteiten was opgesteld. Daarin staat onder meer dat ze plagiaat, gepleegd door studenten in werkstukken en scripties, ‘categorisch afwijzen, actief [zullen] bestrijden en zo nodig met de hun ter beschikking staande sancties zullen bestraffen’. Deze intentieverklaring paste bij de oude gedragscode, want die richtte zich op álle leden van de universitaire gemeenschap, dus ook op de studenten. De nieuwe code daarentegen richt zich uitsluitend op wetenschappelijk onderzoekers. Mocht een student publicatiegericht onderzoek doen en in dat verband de gedragscode schenden, dan kan alleen zijn of haar begeleider daarop tuchtrechtelijk worden aangepakt, aldus de nieuwe code.
Moet plagiaat, indien gepleegd door studenten, dus voortaan ongemoeid en ongestraft worden gelaten? Het staat buiten kijf dat studenten moeten leren om plagiaat in hun wetenschappelijke oefenwerkstukken en scripties te vermijden en misstappen te herstellen. Maar als men in dat kader tot straffen overgaat, moet dat in elk geval proportioneel zijn. De tuchtrechtelijke bestraffing van plagiaat mag voortaan uitsluitend voor de bestrijding van studiefraude en niet langer voor de ethische disciplinering van aanstaande onderzoekers worden gebruikt. Het ligt wellicht op de weg van studentenbelangenorganisaties, zoals ISO en LSVb, te bevorderen dat bij het landelijke College van Beroep Hoger Onderwijs jurisprudentie wordt ontwikkeld waarin overtrokken bestraffing van kleine vergrijpen op het gebied van plagiaat aan de kaak wordt gesteld.

Alle reactiemogelijkheden zijn voor dit bericht momenteel gesloten.

4 reacties op “Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit (II): plagiërende studenten gaan vrijuit”

  1. Om te beginnen moet een kritische inventarisatie worden gemaakt van de regels betreffende studiefraude die door de verschillende universiteiten gehanteerd worden. De Universiteit van Amsterdam bijvoorbeeld laat in haar Regeling ‘Fraude en Plagiaat Studenten UvA’ (2010) zien dat studenten anno 2019 nog steeds ontoelaatbare risico’s lopen dat tekortkomingen in hun werkstukken en scripties die binnen de ruime UvA-definitie van plagiaat vallen, door de examencommissie worden aangemerkt als een vorm van studiefraude die met zware tuchtrechtelijke sancties gestraft wordt.
    POSTSCRIPTUM: De Amsterdamse regeling kwam tot stand onder het rectoraat van prof. Dymph van den Boom. Maar onlangs heeft een hooggeleerde integriteitscommissie gerapporteerd naar aanleiding van beschuldigingen dat zij zelf in haar proefschrift plagiaat heeft gepleegd (Folia 17/12/2019). Zij wordt echter door de commissie vrijgepleit: ze heeft zich slechts schuldig gemaakt aan ‘slordigheden’. Dat zijn precies het soort slordigheden waarvoor scriptiestudenten, ook hedentendage nog, door de UvA tuchtrechtelijk gestraft worden wegens ernstige studiefraude. Ook in de casus Van Liempt (UK 20/12/2019) worden ‘slordigheden in de bronvermelding’ niet tot het strafbare plagiaat gerekend.

  2. Hoe zit het eigenlijk met de eigengemaakte lesmaterialen (bv. standaarddictaten en handouts) die door docenten aan studenten worden aangeboden: als studenten tuchtrechtelijk gestraft worden voor ‘plagiaat’, moeten docenten dan niet evenzo tuchtrechtelijk gestraft worden als ze zich in hun lesmaterialen aan soortgelijke vormen van ‘plagiaat’ schuldig maken? Nee, natuurlijk niet, want didactische materialen behoren tot een heel ander tekstgenre dan wetenschappelijke publicaties. Maar door de bank genomen kunnen werkstukken, papers en scripties van studenten evenmin als wetenschappelijke publicaties worden beschouwd. In Rotterdam is daar ooit een hele rel over ontstaan, waarbij de studenten aan het langste eind trokken.

    Post-Scriptum: De nieuwe gedragscode (NGWI) heeft betrekking op het handelen van mensen in hun hoedanigheid van wetenschappelijk onderzoeker; in dat opzicht zijn de principes en normen van de code ook van toepassing op hun ‘populair-wetenschappelijke uitingen, onderwijsmateriaal en adviezen (…) voor zover dat in redelijkheid kan worden verlangd’ (NGWI pp. 10-11). Ik begrijp daaruit dat de principes en normen van de code op het gebied van plagiaat niet van toepassing zijn op het handelen van docenten in het hoger onderwijs, tenzij ze in de hoedanigheid van onderzoeker opereren. Gelukkig maar, want hun onderwijsteksten zouden onleesbaar worden als ze telkens met voetnoten moeten verantwoorden op welke bronnen hun exposé gebaseerd is, als ze telkens met aanhalingstekens moeten verantwoorden welke teksten letterlijk uit andermans koker zijn overgenomen, en als ze bovendien alle zelfcitaties-uit-eigen-koker moeten verantwoorden.
    Maar hoe valt dan te rechtvaardigen dat studenten tuchtrechtelijke straffen wegens plagiaat te duchten hebben, terwijl plagiërende docenten vrijuit gaan?

  3. Artikel 7.12b lid 2 WHW luidt: Indien een student (…) fraudeert, kan de examencommissie de betrokkene het recht ontnemen één of meer door de examencommissie aan te wijzen tentamens of examens af te leggen, gedurende een door de examencommissie te bepalen termijn van ten hoogste een jaar. Bij ernstige fraude kan het instellingsbestuur op voorstel van de examencommissie de inschrijving voor de opleiding van de betrokkene definitief beëindigen.
    Bovenstaande tuchtrechtelijke wetsbepaling roept bij mij als niet-jurist de volgende vraag op. Is het in overeenstemming met de letter en geest van de wet dat een instelling zelf meent te mogen bepalen:
    a) dat elke minieme vorm van plagiaat (zelfs het vergeten van aanhalingstekens) in elke tekstproductie van de student (dus zelfs wanneer teksten geen enkele pretentie van wetenschapsbeoefening hebben) als een vorm van studiefraude moet worden beschouwd, ook al is het voor een objectieve buitenstaander glashelder dat een dergelijke onvolkomenheid geen enkele invloed op het kwaliteitsoordeel van de examinator zou kunnen hebben?
    b) dat in groepswerkstukken waarbij taken verdeeld worden tussen de groepsleden, ieder groepslid voor studiefraude kan worden gestraft indien één van de groepsleden plagiaat heeft gepleegd? [Het lijkt me didactische juister dat niet alleen de taken maar ook de bijbehorende auteursaansprakelijkheden duidelijk in het samenwerkingscontract verdeeld worden.]
    c) dat een ingeleverd(e) scriptie, werkstuk of paper bij het constateren van plagiaat automatisch ongeldig wordt verklaard, en dat niet volstaan wordt met het bericht dat het tekstproduct niet ontvankelijk is zolang de geconstateerde onvolkomenheden niet hersteld zijn?

  4. Het draconische beleid ter bestrijding van plagiaat, gepleegd door studenten in het hoger onderwijs, is naar mijn taxatie tot stand gekomen na het jaar 2000. Dat wil zeggen in het tijdperk dat de accreditatie door de NVAO werd opgetuigd, met visitatiecommissies die één keer in de zes jaar op bezoek kwamen, onder meer om het niveau van de masterscripties (c.q. bachelorscripties) te controleren. De gevisiteerde opleiders moeten tot alle prijs voorkomen dat de visitatiecommissie rotte appels aantreft. Maar ze kunnen niet voldoende tijd voor behoorlijke scriptiebegeleiding vrijmaken. Dus daarom moet elke ingeleverde scriptie aan een geautomatiseerd detectieprogramma (Turnitin/Ephorus) worden onderworpen. Scripties die deze computertest niet doorstaan, worden in principe ongeldig verklaard, zodat verdachte scripties nooit bij de visitatiecommissies onder ogen zullen komen.