Op 25 maart 2022 publiceerde het ministerie van OCW een Hoofdlijnenbrief over de Herinvoering van de Basisbeurs voor studenten in het hoger onderwijs. Met het oog op het daaropvolgende commissiedebat (Tweede Kamer, 4 april) heeft de minister al een groot aantal Kamervragen beantwoord. Na dat debat heeft de Tweede Kamer op 7 april twintig moties in stemming gebracht.
De historie van de studiefinanciering is vergeven van allerlei balletje–balletje trucs: je dacht dat je iets kreeg, maar voordat je ’t wist was het alweer in rook opgegaan. De ouders van uitwonende studenten kregen tot 1986 drievoudige kinderbijslag, maar die werd omgezet in een basisbeurs voor de student zelf. De uitkeringsduur was aanvankelijk zes jaar, maar die werd in de loop der tijd teruggebracht tot vier jaar (aangevuld met extra uitkeringsjaren als de student opleidingen met een langere cursusduur volgde). De hoogte van de basisbeurs was aanvankelijk 600 gulden voor uitwonende studenten, maar dat werd gaandeweg minder, totdat er in 2015 alleen een aanvullende beurs overbleef, die even hoog is voor thuis- als voor uitwonenden. De hoogte (maximaal € 419/mnd, prijspeil 2022) hangt af van de financiële draagkracht van de ouders.
Deze versoberingen werden sinds 1991 enigszins goedgemaakt met de invoering van de OV-studentenkaart: de modale student kon maximaal zeven jaar lang vrij reizen. Maar ook daar kwam al snel de klad in. Sinds 1994 moet de student, wat vrij reizen betreft, kiezen tussen een week- en een weekendkaart en daarbuiten resteert slechts een kortingskaart voor de daluren. En sinds 2012 kan de modale student nog maar vijf jaar lang van de uitgeklede OV-kaart gebruik maken.
Een andere versobering is dat de basisbeurs en de aanvullende beurs in 1996 werden omgevormd tot een voorwaardelijke prestatiebeurs: als je geen diploma haalt moet je de ontvangen uitkeringen en de waarde van de genoten OV-studentenkaart (€ 104,42/mnd, prijspeil 2022) terugbetalen.
Sinds 2015 krijgen studenten dus geen basisbeurs meer. Ze hadden mogen hopen dat hun ouders extra zouden gaan bijspringen, maar daar heeft de wetgever anno 2015 een stevige rem op gezet: een ouderlijke bijdrage is niet aftrekbaar voor de inkomstenbelasting (weer zo’n leuke balletje-balletje truc!). De kans is dus groot dat studenten een rentedragende lening moeten sluiten, of dat ze een betaalde werkkring moeten zoeken. Het nadeel van een bijbaan is wel dat ze meer risico lopen om vertraagd te raken in hun studie (elk jaar studievertraging kost tegenwoordig 2200 euro extra collegegeld!). Dit alles overziende heeft het kabinet Rutte-IV besloten om één miljard euro vrij te maken voor herinvoering van de basisbeurs. Volgens de OCW-rekenaars zou dat leiden tot een maandelijkse basisbeurs van 255 euro voor uitwonenden en 91 euro voor thuiswonenden (prijspeil 2022). Maar welke balletje-balletje trucages zitten dáár weer in besloten?
Lees verder … (PDF)
In de afgelopen maanden heeft de minister herhaalde malen overlegd met vertegenwoordigers van studenten (laatstelijk op 30 maart, vijf dagen na de publicatie van de Hoofdlijnenbrief). In een Kamerbrief (22/4/2022) heeft hij nu een overzicht gegeven van de voorstellen die door de studentenorganisaties gedaan zijn.
De minister heeft het wetsontwerp ter consultatie gepubliceerd (22/4/2022). ScienceGuide (25/4/2022) vertelt er meer over.
Op 24/10/2022 werd het wetsontwerp Herinvoering Basisbeurs Hoger Onderwijs aangeboden aan de Tweede Kamer. Er is de afgelopen maanden heel wat te doen geweest over de studiefinanciering en het collegegeld. Zie bijvoorbeeld: het conceptbesluit over de aangepaste indexering van het collegegeld (26/9/2022) en de artikelen van het Hoger Onderwijs Persbureau (30/8/2022), (1/11/2022), (21/11/2022), (23/11/2022). Trouwens, over collegegeld gesproken, na 2021 is bij mijn weten nooit meer iets vernomen over het verkapte collegegeld dat bij studenten kan worden geheven, in de vorm van ‘eigen bijdragen’ per programmaonderdeel. Het wordt tijd dat de Onderwijsinspectie gaat onderzoeken of de wettelijke regels inderdaad door de instellingen worden nageleefd, bijvoorbeeld bij het heffen van eigen bijdragen voor buitenlands veldwerk en buitenlandse excursies..