Herinvoering van de basisbeurs (III): de uitkeringsduur

/

Je kan je over veel dingen druk maken, als het over uitkeringen gaat. Zijn ze hoog genoeg? Zijn ze waardevast? Worden ze eerlijk verdeeld tussen rechthebbenden, naar woonsituatie en naar draagkracht? En er kunnen ook vraagtekens worden gezet bij de uitkeringsduur. Sinds 1996 blijft het recht op een basisbeurs (en op een aanvullende beurs) beperkt tot de cursusduur. Voor hbo-studenten is dat de vierjarige bacheloropleiding en universitaire studenten worden geacht in die vier jaar zowel de driejarige bachelor- als een éénjarige masteropleiding te kunnen door­lopen. Maar bij het vaststellen van de uitkeringsduur is men er ten onrechte van uitgegaan dat de opleidingen voldoende studeerbaar zijn in de cursusduur.
1. Men ziet namelijk over het hoofd dat de wettelijke studielast voor de gemiddelde student 1680 uur per cursusjaar bedraagt (60 studiepunten van 28 uur). Deze normstudent moet jaar­lijks 42 weken van 40 uur besteden om die zestig punten te verwerven. De helft van de stu­denten heeft dus méér dan 40 uur per week en/of méér dan 42 weken per jaar nodig om het officiële studie­tempo bij te benen. Dat kan bijvoorbeeld komen door een lager beginniveau, minder goede beheersing van de Nederlandse of Engelse taal of lagere begaafdheid. Het is dan ook een flagrante onrechtvaardigheid geweest dat studenten met ingang van 1996 wel het uitloopjaar van de prestatiebeurs ontnomen is, maar dat er geen flankerend beleid wordt ge­voerd om hun recht op passend onderwijs te garan­deren. Zelfs de inhaaltentamens in augustus zijn door de meeste faculteiten afgeschaft. Wie jaarlijks meer dan 2200 euro college­geld betaalt, mag toch verwachten dat het onderwijs- en tentamenprogramma binnen redelijke grenzen wordt afgestemd op verschillen in studietempo en dat vertraagde studenten in elk geval verschoond blijven van maatregelen die nog meer studievertraging (en nog meer studieschul­den) genereren.
2. Door het wegvallen van het uitloopjaar in de studiefinanciering is ook ernstige schade berokkend aan studenten die onverhoopt de verkeerde studie kiezen. Als ze pas na het eerste studiejaar omzwaaien naar een andere opleiding, worden ze na drie jaar met hoge kosten geconfronteerd. Een flankerend beleid voor omzwaaiers zou moeten omvatten: (a) versterking van de oriënterende en verwijzende propedeuse tussen 1 september en 1 februari en de mogelijkheid per 1 februari in te stromen in een nieuwe opleiding; (b) een ruimhartig vrij­stellingenbeleid voor studenten die elders studiepunten hebben behaald; (c) (in combinatie met b:) inrichting van een ‘vrije studierichting’ in elke ho-instelling; (d) invoering van brede propedeuses waarna de studenten hun major kiezen.

Alle reactiemogelijkheden zijn voor dit bericht momenteel gesloten.

2 reacties op “Herinvoering van de basisbeurs (III): de uitkeringsduur

  1. Is de uitkeringsduur niet te krap bemeten? Slechts één op de drie voltijdse eerstejaarsstudenten, in het bezit van een recent VWO-diploma en na één jaar opnieuw ingeschreven in het WO, behaalt in of binnen drie jaar (gerekend vanaf de start van hun eerste jaar) een universitair bachelordiploma. De overige 67% moet, reeds tijdens de bacheloropleiding, interen op de basisbeurs (en de eventuele aanvullende beurs) die eigenlijk voor hun masteropleiding bestemd was. [bron VSNU]

  2. In de Groningse Universiteitskrant (7/6/2022) geeft de Chinese student LINHAOHAN SHI een schets van het hedendaagse universitaire onderwijs in Nederland: wie het rigide tempo van het onderwijs- en tentamen­programma niet kan bijbenen, valt uit de boot en wordt aan zijn droevig lot overgelaten.