Het CGO-schandaal

1. Bij de vereniging Beter Onderwijs Nederland (BON) hangt de vlag uit. Niet van­wege Koninginnedag, maar vanwege de inspectierapporten over de kwaliteit van de HBO-examens. In deze beide rapporten wordt bevestigd wat BON altijd al gezegd heeft: in vele competentiegerichte opleidingen (CGO) is de kwaliteit en het niveau van de gediplomeerden onvoldoende gewaarborgd.
2. Op zichzelf is er niets mis met CGO. De opleiders volstaan niet met het bijbrengen van kennis en vaardigheden. De studenten krijgen pas hun diploma als ze over de integrale startcompetenties beschikken die ze nodig hebben om succesvol te opereren in hun beroep.
3. Maar het risico van het CGO-systeem is dat opleiders reeds tevreden zijn als de gediplomeerden min of meer succesvol blijken te kunnen opereren in hun stage en in hun eerste werkkring, zonder systematisch te toetsen of ze tevens over de algemene en vakinhoudelijke kennis en vaardigheden beschikken die van HBO-gediplomeerden verwacht mogen worden.
4. Dat risico wordt nog vergroot als de opleiders bovendien geïnfecteerd zijn door de ideologie van Het Nieuwe Leren. Volgens HNL moeten de verantwoordelijkheden van de docenten en examinatoren grotendeels worden overgedragen aan de student, die zelf geacht wordt de eigen leerprocessen te sturen, de eigen leerresultaten te beoordelen en eventuele deficiënties bij te spijkeren. Zo kan een orthodoxe HNL-examinator ermee volstaan te toetsen of examinandi in staat zijn adequaat te reflecteren op de uitkomsten van hun leerproces.
5. Ik vermoed dat de beleidsambtenaren van OCW de afgelopen maanden overuren hebben gedraaid om te voorkomen dat het CGO-systeem van het beroepsonderwijs door het inspectieonderzoek in opspraak zou raken. Is het toeval dat de inspectie­rapporten pas op 28 april gepubliceerd zijn, een dag nadat het wetsontwerp CGO (32316) in de Tweede Kamer behandeld werd? En waarom zijn de risico’s van het CGO-systeem in de conclusies en aanbevelingen van de Onderwijs­inspectie ongenoemd gebleven?

2 reacties op “Het CGO-schandaal”

  1. Ik stelde dat er op zich niets mis is met CGO. Maar in de praktijk van CGO-systemen kan er veel mis gaan. Op 10/12/2010 schreef ik over het taboe op summatieve kennistoetsen: aangezien kennis en vaardigheden geen voldoende voorwaarde voor competent handelen zijn, menen de CGO-opleiders niet van studenten te mogen eisen dat ze voldoende prestaties op kennis- en vaardigheidstoetsen leveren. En op 6/5/2010 en 7/5/2010 schreef ik over ‘ends-means inversion’: bij het formuleren van de beoogde competenties stellen de CGO-opleiders niet de inhoudelijke kern van het beroepsmatig handelen centraal, maar marginale, aan HNL ontleende competenties zoals samenwerken, reflecteren en zelfverantwoordelijk leren. Bovendien postuleren de CGO-opleiders dat studenten in het kader van hun opleiding in ruime mate praktijkervaring moeten opdoen, aangezien dat volgens de CGO-opleiders veel leerzamer is dan dorre theorie en strikte vaardigheidstraining. Dit alles vormt de legitimatie om studenten in hun opleiding voornamelijk groepsprojecten te laten doen (afgesloten met een groepscijfer) en vervolgens individuele stages en een individuele praktijkopdracht. Al die ervaringen worden keurig gedocumenteerd in een portfolio (gereflecteerde praktijkervaring!), die de examinandus in een eindassessment moet verdedigen. Dit zijn, naar mijn indruk, de praktijken die de context vormen van het CGO-schandaal dat door de beide inspectierapporten in de schijnwerpers is geplaatst.