Op het gebied van het jeugdbeleid profileert de overheid zich de laatste jaren steeds sterker als belichaming van de interventiestaat. Er worden allerlei monitorsystemen opgezet om risico- en zorgjongeren te identificeren. Die worden besproken in de zorgadviesteams en geregistreerd in het Elektronisch Kinddossier en de Verwijsindex Risicojongeren. Naar verwachting zullen er jaarlijks 200.000 meldingen op de Verwijsindex worden gedaan. Wie geregistreerd staat, blijft jarenlang de bonte hond. En ondertussen worden de wachtlijsten van de professionele hulpverleners steeds langer. Twee adviesraden van de regering (RMO en RVZ) vinden dat het de spuigaten uitloopt. Volgens hen moet er meer geïnvesteerd worden in een gunstig opgroeiklimaat voor álle kinderen en jongeren (Investeren rondom kinderen, 10/9/2009). Verbeter de leef- en leeromstandigheden van de jeugd, versterk de opvang op het eerste echelon (ouders, scholen, lokale samenleving) en beperk de overheidsinterventies jegens individuele gezinnen en jongeren.
Hiermee verwoorden beide raden een maatschappijvisie die gegrondvest is op het subsidiariteitsbeginsel: als de burgers hun problemen zelf in onderlinge samenwerking kunnen oplossen, moet de staat daartoe goede voorwaarden scheppen. In dat geval mag de staat niet van bovenaf ingrijpen in het leven van de burgers en van hun lokale gemeenschap. Deze maatschappijvisie wordt van oudsher breed gedragen door de katholieke en anti-revolutionaire bloedgroepen van het CDA.
Ook op het gebied van de onderwijspolitiek komen de aanhangers van het subsidiariteitsbeginsel momenteel in botsing met de interventiestaat. Vanuit het bijzonder onderwijs wordt heftig geprotesteerd tegen het wetsvoorstel 31828 (Goed onderwijs, goed bestuur), dat de overheid de bevoegdheid geeft de bekostiging van zeer zwakke scholen te beëindigen. De confessionele scholen zijn bang de speelbal te worden van de politieke waan-van-de-dag en van bestuurlijke of ambtelijke willekeur (zie bijvoorbeeld de Bond KBO 2/9/2009 en 9/9/2009). Zij willen dat de overheid de soevereiniteit in eigen kring respecteert en meer op hun zelfregulerend vermogen vertrouwt.
Maar de meeste politieke partijen zijn verblind door islamofobie en door hun afkeer van islamitisch onderwijs. Het is Nine/Eleven vandaag en daar moet het subsidiariteitsbeginsel wat hen betreft voor wijken.
De staatssecretaris van OCW heeft inmiddels toegezegd dat scholen alleen gesloten kunnen worden als de Onderwijsinspectie daartoe adviseert (Reformatorisch Dagblad 9/9/2009). Ze vergeet erbij te zeggen dat de Inspectie onder het ministerie ressorteert en dus geenszins onafhankelijk is, dat het de Inspectie vrij staat sommige categorieëen scholen door de mangel te halen en andere met rust te laten, dat het ministerie de inspectie opdracht kan geven een bepaalde categorie scholen door de mangel te halen (zie het themaonderzoek Islamitisch onderwijs), dat tekortkomingen op het gebied van de burgerschapsvoming voldoende zijn om een school als zeer zwak te bestempelen (As-Siddieq) en dat het toezicht op de burgerschapsvorming op criteria berust die door de Inspectie in samenspraak met het ministerie zijn opgesteld. Een loze toezegging dus.
Paul Zoontjes, hoogleraar onderwijsrecht, vindt dat het ministerie tegenover As-Siddieq over de schreef gaat (Reformatorisch Dagblad 11/9/2009. In de wet staat dat scholen aan burgerschapsvorming moeten doen. As-Siddieq wordt echter niet aangepakt omdat zij te weinig aan burgerschapsvorming doet maar omdat zij andere opvattingen over burgerschap uitdraagt dan OCW wenst. Daarmee overschrijdt de interventiestaat een kritische grens.
Sen Huwa (Vrijspreker 19/9/2009) houdt een helder pleidooi tegen overheidsinterventie in het bijzonder onderwijs.
Harriët Salm (Trouw 1/10/2009) laat Wim Kuiper aan het woord, die het standpunt van de protestants-christelijke Besturenraad toelicht.
De Besturenraad van protestants-christelijke scholen klaagt erover dat de autonomie van bijzondere scholen wordt uitgehold door de bemoeienis van de gemeenten (5/11/2009).