Het Albeda College is een regionale mbo-instelling in Rotterdam-Rijnmond. De sectie Economie & Ondernemen (34 mbo-opleidingen) experimenteert sinds vorig najaar met een nieuwe vorm van tuchtrechtspraak om studenten te berechten als ze de regels van het schoolreglement hebben overtreden. De normale gang van zaken is dat studenten door of namens de schooldirectie gestraft of bijgestuurd worden. Maar in de experimentele opzet kunnen de schoolofficials besluiten dat een bepaalde zaak, nadat de overtreding door de dader(s) erkend is, ter afdoening aan een studentenrechtbank wordt voorgelegd. Voorwaarde is dat zowel de dader als de benadeelde partij akkoord gaan met deze wijze van afdoening en dat er geen aangifte bij de politie wordt gedaan. Het doel is dat de beide partijen met hulp van de studentenrechtbank tot een oplossing komen waarmee de schade wordt hersteld die de benadeelde partij is aangedaan. Niet de tuchtrechtelijke straftoemeting aan de dader maar het herstelrechtelijke belang staat voorop, waaronder ook het belang dat beide partijen op school kunnen blijven functioneren.
De leden van de studentenrechtbank worden begeleid door stafleden en hebben een training ontvangen om hun diverse rollen te vervullen: er zijn drie rechters, een aanklager, een advocaat van de dader en een advocaat van de benadeelde. Een bijzonderheid van het Rotterdamse experiment is dat de leden van de studentenrechtbank gerekruteerd worden uit studenten van de MBO4-opleiding tot juridisch-administratief medewerker. De studentenrechtbank moet als een leerwerkplaats voor de studenten van deze opleiding gaan fungeren.
Ik ben niet voldoende juridisch onderlegd, maar bij mij als eenvoudige socioloog roept het experiment de volgende vragen op.
Lees verder … (PDF)
Eén reactie op “Jongeren berechten jongeren (IV):het Albeda experiment”
schreef:
Misschien kan ik ook met één vraag volstaan: Wordt er bij het inrichten van het procesrecht in en rond jongeren- of studentenrechtbanken voldoende recht gedaan aan de bepalingen van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind [en dus van iedere minderjarige], en met name aan artikel 28 lid 2: “De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen om te verzekeren dat de wijze van handhaving van de discipline op scholen verenigbaar is met de menselijke waardigheid van het kind en in overeenstemming is met [onder meer de artikelen 29 lid 1(b), 37 en 40 van] dit Verdrag”?