Wat is er mis gegaan in het hbo, vroeg NRC-redacteur Bart Funnekotter zich onlangs af. Hij noemde drie ontwikkelingen: (I) schaalvergroting van de hogescholen als organisaties, (II) invoering van competentiegericht opleiden, samen met elementen van Het Nieuwe Leren, en (III) onstuimige groei van de studentenaantallen. Die derde ontwikkeling interesseert me. Sedert de jaren 1950 streefde men naar externe democratisering van het algemeen-voortgezet en hoger onderwijs: gelijke onderwijskansen voor iedereen. Maar in het HogerOnderwijsPlan 2004 werd daaraan een nieuw beleidsdoel toegevoegd. Men wil dat in 2020 minimaal 50% van de beroepsbevolking in de leeftijdsklasse van 25 tot 44 jaar een ho-diploma bezit. Deze beleidslijn betekent tevens dat zo’n 50% van de uitstroom van het secundair onderwijs, al dan niet via het mbo, met succes een hbo- of wo-opleiding zou moeten doorlopen.
In het algemeen kun je verwachten dat je een hoger inkomen toucheert naarmate je een hoger opleidingsniveau bereikt hebt. Als de helft van de beroepsbevolking een ho-diploma op zak heeft, dan ben je een loser als je niet meer dan een havo-, vwo- of mbo-diploma gehaald hebt: je moet vrezen dat je in de onderste helft van de inkomensladder zal blijven steken. De nieuwe beleidslijn leidt dus tot een maatschappelijke depreciatie van de mbo-diploma’s. Je bent een dief van je eigen portemonnee als je niet doorstroomt naar het hbo. En zo komt het, aldus Funnekotter, dat het hbo gebukt gaat onder een onstuimige groei van de studentenaantallen.
Lees verder … (PDF)
Eén reactie op “Kenniseconomie: 50% een ho-diploma?”
schreef:
Laura Pappano signaleert dat de waarde van de bachelor’s degree op de arbeidsmarkt is gekelderd en dat je bijna verplicht bent een master’s te halen om je van andere sollicitanten te onderscheiden (NY Times 22/7/2011).