Op de puriteinse Princeton University (in het noordoosten van de VS) wordt niet gesurveilleerd bij tentamens. Surveillance acht men misplaatst, want studenten tekenen na elke toets- of tentamensessie de verklaring dat ze zich, op hun woord van eer, aan de Honor Code hebben gehouden. Het plegen van of meewerken aan tentamenfraude wordt gestraft met een jaar schorsing en bij recidive volgt verwijdering uit de universiteit. Bovendien heeft iedere student op erewoord beloofd om aangifte van tentamenfraude te doen zodra hij/zij daar weet van krijgt.
Die absolute aangifteplicht heeft niet alleen puriteinse maar ook totalitaire trekjes. Strikte sociale controle staat op gespannen voet met het rechtsgevoel van veel mensen. Ze staan kritisch tegenover de opvatting dat het tot de burgerplichten behoort om actief bij te dragen aan de wetshandhaving, en in elk geval staat het hun tegen om medeburgers voor het minste en geringste te verlinken. Bij jongeren wordt dat versterkt door een groepsnorm dat je solidair moet blijven met leeftijd- en lotgenoten en dat je niet moet klikken naar volwassenen, dus ook niet naar de schoolleiding.
De ethische columnist van NY Times Magazine, prof. K.A. Appiah (2/4/2019), behandelt echter een casus waar aangifte niet alleen tot handhaving van schoolse frauderegels dient, maar ook verbonden is met groepsnormen die door de leerlingen zelf gedragen worden. De casus speelt in een kunstlyceum: ’s morgens de traditionele schoolvakken en ’s middags ambachtelijke kunstvakken. Dit is de casus bij monde van de betrokken leerlinge: ‘Op een poëzieworkshop werd door één van mijn klasgenoten een eigen gedicht voorgedragen, maar het kwam me enigszins bekend voor. En even later ging me een licht op: het was een gedicht van een ouderejaars dat ik ooit gelezen had. Na de les confronteerde ik haar daarmee, maar zij haalde de schouders op (“So what?”). Ik overlegde met andere klasgenoten en zij drongen er op aan dat ik de docent zou inlichten. Maar zelf hadden ze niet veel puf om hun vingers daaraan te branden. Wat moet ik nu doen?’
Volgens Appiah zou de betrokken leerlinge zich in een sociaal kwetsbare positie manoeuvreren als ze in haar ééntje zou gaan klikken. Ze moet de andere klasgenoten overtuigen dat het in aller belang is gezamenlijk actie te nemen om dergelijk plagiaat een halt toe te roepen. Als iemand op bedrieglijke wijze veel lof oogst, pronkend met andermans veren, lopen de overige klasgenoten immers het risico dat hun eigen werk daardoor in de schaduw wordt gesteld. Maar belangrijker is dat het evalueren en bespreken van ieders eigen werk een flinke investering kost van de docent [en volgens mij ook een flinke investering van alle klasgenoten]. Want bij de presentatie van eigen werk laat de maker veel van zichzelf zien en de toehoorders (docent en klasgenoten) nemen dan ook alle moeite zich open te stellen voor zijn/haar bedoelingen, zich in te leven in zijn/haar wereld en hem/haar gerichte feedback te geven. Zelf leren de klasgenoten daar ook veel van. Wie daarentegen andermans werk als eigen werk presenteert, bedriegt de toehoorders, eigent zich extra tijd en aandacht toe die hem/haar niet toekomt en belemmert de klasgenoten in hun streven de beoogde leerdoelen te bereiken.
Eén reactie op “Klasgenoten verlink je niet”
schreef:
[…] Klasgenoten verlink je niet […]