Leraar met strafblad

Iemand heeft enige jaren geleden een ernstig geweldsdelict gepleegd. Hij studeerde toentertijd aan de lerarenopleiding van de Hogeschool van Amsterdam [maar het delict speelde zich kennelijk buiten de studiesfeer af]. Nadat hij zijn gevangenisstraf had uitgezeten, weigerde de hogeschool hem opnieuw in te schrijven om zijn studie te hervatten en deze als bezoldigde leraar-in-opleiding (lio) af te ronden. Maar het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (CBHO 9/5/2014) oordeelt dat de hogeschool haar weigering onvoldoende gemotiveerd heeft. Voor het resterende lio-traject moet hij te zijner tijd een justitiële Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) overleggen en de hogeschool kan zich niet voorstellen dat hij deze zal krijgen. Voor­alsnog heeft zij echter geenszins aannemelijk gemaakt dat hij gezien de aard van zijn delict een gevaar voor leerlingen, medestudenten of docenten vormt. Volgens de wettelijke regels (artikel 7.42a WHW) is het blote feit dat hij een strafblad heeft en dat de hogeschool daardoor reputatieschade kan oplopen, onvoldoende grond om hem de toegang tot de opleiding te ontzeggen. Het CBHO heeft daarom bepaald dat de hogeschool haar huiswerk moet overdoen.
Zie ook mijn vorige VOG-casus: Van onbesproken gedrag (15/3/2009)

Eén reactie op “Leraar met strafblad”

  1. Het is verheugend dat het CBHO zich heeft ingespannen om demarcatielijnen te trekken ter begrenzing van artikel 7.42a WHW. Maar wat aan de andere kant opvalt is dat de hoogste bestuursrechters voor het hoger onderwijs gedrieën weinig tijd hebben gestoken in actieve waarheidsvinding teneinde tot krachtige jurisprudentie te geraken:
    (a) Om wat voor soort opleiding gaat het eigenlijk? Naar mijn indruk gaat het om de tweedegraads lerarenopleiding Mens & Technologie (voorheen: Techniek in de Onderbouw). Maar ik begrijp dan niet hoe in het vonnis sprake kan zijn van een opleiding tot (vak-)leerkracht voor jonge kinderen in het basisonderwijs.
    (b) En in welke opleidingsfase wil onze student eigenlijk instromen? Het lijkt erop dat hij nog slechts een lio-traject van drie maanden voor de boeg heeft en dat hij de opleiding daarmee zal hebben afgerond. Voor het doorlopen van dit traject is tegenwoordig een Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) vereist. Waarom heeft het CBHO dan geen schikking voorgesteld: de hogeschool laat de aspirant-student tot de opleiding toe op voorwaarde dat hij een VOG overlegt? Of kon de betrokkene geen VOG aanvragen zolang hij na de detentie nog in zijn justitiële proeftijd liep? Maar als dat het geval is, welk belang is dan gemoeid met een rechtszaak om gedaan te krijgen dat hij reeds in zijn proeftijd tot het bezoldigde lio-traject wordt toegelaten?
    (c) Waarom heeft het CBHO niet krachtig stelling genomen tegen het argument van de hogeschool dat toelating van de betrokkene tot maatschappelijke onrust en tot reputatieverlies van de hogeschool zal leiden? Bij aanvaarding van dat populistische argument zouden de waarborgen die de wetgever in artikel 7.42a heeft vastgelegd, van nul en gener waarde worden. Zie de beschamende vertoning die het CBHO zich eertijds rond een pedofiele student gepermitteerd heeft.