Universiteitsbestuurder Bert van der Zwaan liet zich onlangs in een landelijk dagblad uiterst laatdunkend over zijn studenten uit: ‘Een Nederlandse student steekt de helft zo weinig uren in de studie als een Singaporees of Amerikaan’ (VK 14/6/2011). Dit soort uitspraken is al zo vaak gedaan dat niemand er meer van opkijkt. Maar wat is het waarheidsgehalte ervan? Zijn hooggeleerde collega Frank van Vree, gasthoogleraar aan de New York University, geeft hem lik op stuk (lezersbrief VK 16/6/2011): er wordt in de Verenigde Staten steen en been geklaagd over de lage studie-inzet van de gemiddelde student. En dat terwijl een academisch jaar van slechts 32 tot 35 weken aldaar niet ongebruikelijk is.
Maar afgezien van deze manke internationale vergelijking, is zo’n categorische uitspraak over ‘de’ (Nederlandse) student nogal tendentieus. Gesteld: men meet de tijdsbesteding van een knappe kop (36 upw), een zwakke student (44 upw) en een deeltijdstudent (16 upw). Gedrieën draaien ze dan gemiddeld slechts 32 uur per week. Een dergelijke maat van centrale tendentie is zinledig als men daaraan geen spreidingsmaten toevoegt, zoals de tijdbesteding binnen het eerste en tweede ijverkwartiel. Verder zijn er grote verschillen tussen studierichtingen. Zoals uit een OCW-grafiekje blijkt, stijgt de tijdsbesteding naarmate het aantal verroosterde contacturen hoger is. Toch laat de onderstaande tabel zien dat zelfs de gemiddelde student in Nederland nog een substantieel aantal uren in z’n studie steekt.
Al met al moet de laatdunkende stelling van de nieuwbakken UU-rector Van der Zwaan over de studie-inzet van ‘de’ Nederlandse student leugenachtig en tendentieus genoemd worden. Het is verwerpelijk dat hij de reputatie van zijn studenten op deze manier te grabbel gooit. In de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening wordt van professionele docenten verlangd dat zij respect tonen voor studenten (I.2) en dat zij zorgvuldig met hen omgaan (I.5). Maar in zijn openbare uitlatingen toont de academische leider Van der Zwaan zich ronduit respectloos tegenover zijn studenten.
Lees ook de tabel (PDF)
2 reacties op “Leugenachtig, tendentieus en respectloos”
schreef:
Frank van Vree baseert zijn reactie op het artikel Why we have college van Louis Menand (The New Yorker 6/6/2011). Menand bespreekt het recente boek Academically adrift van Richard Arum & Josipa Roksa. Zij rapporteren dat ‘in 1961, [undergraduate] students reported studying for an average of twenty-five hours a week; the average is now twelve to thirteen hours. More than a third of the students [report] that they spent less than five hours a week studying. In a University of California survey, students reported spending thirteen hours a week on schoolwork and forty-three hours socializing and pursuing various forms of entertainment.’ Het aantal studie-uren buiten de contacturen bedraagt dus gemiddeld 12 tot 13 uur per week. Als we uitgaan van twintig contact-uren is de studiebelasting van de gemiddelde student dus gedaald van 45 upw (1961) naar 32,5 upw (2011). Maar Arum & Roksa benadrukken dat de studiebelasting in hoge mate afhangt van het gekozen vakkenpakket: ‘Half the students (…) said that they had not taken a single course in the previous semester requiring more than twenty pages of writing. A third said that they had not taken a course requiring more than forty pages of reading a week.’
schreef:
Hoe wordt de studietijd van de gemiddelde student eigenlijk berekend? Vermoedelijk op basis van self-report via een vragenlijstonderzoek in februari/maart: hoeveel studie-uren heb je de afgelopen twee weken gedraaid? Dat betekent dat een student die deze weken ziek in bed lag ‘nul studie-uren’ invult.
Dan rijst de volgende vraag: berekent men het rekenkundig gemiddelde of de mediaan? Ter toelichting kan het volgende gelden. Bij een steekproef van drie studenten die respectievelijk 40, 40 en nul uur per week studeerden, is het rekenkundig gemiddelde {40+40+0}/3=27. De mediaan daarentegen bedraagt 40 uur per week (de 50e student van honderd, maar in dit geval dus de 2e student van drie).