Bas ter Weel (Centraal Planbureau) heeft een trendrapport geschreven over de arbeidsmarktperspectieven van drie groepen werknemers en aspirant-werknemers in de Nederlandse beroepsbevolking: I. gediplomeerden van het hoger onderwijs, II. gediplomeerden van het havo/vwo en mbo-2/3/4, en III. lager opgeleiden. De perspectieven voor de hoge groep zijn beter dan die voor de middengroep en het ziet ernaar uit dat werknemers uit de middengroep worden verdrongen door die uit de hoge groep. Maar valt er ook iets concreters over te zeggen? Nee, want de auteur vond het niet nodig zijn gehanteerde begrippen en gemeten variabelen te definiëren. Gaat het om uurlonen of om maandlonen? Hoe zijn parttime banen en baantjes meegeteld? Hoe is werkloosheid gedefinieerd en in hoeverre is verborgen werkloosheid ingecalculeerd? En tot welke van de drie groepen horen de gediplomeerden van de mulo/mavo/vbmo-t? De auteur kan repliceren dat exacte definities in een longitudinaal trendrapport niet nodig zijn, zolang je over de jaren heen telkens dezelfde metingen rapporteert. Maar dan valt hem toch aan te rekenen dat zijn verhaal erg veel misverstanden oproept. Zo wordt in de media ten onrechte geconcludeerd:
a) de lonen van gediplomeerden uit het hoger onderwijs stijgen nog steeds (Nationale Onderwijsgids), zij zijn in de loop der jaren steeds meer gaan verdienen (Hoger Onderwijs Persbureau, NRC), hoger onderwijs loont, er is een steeds groter verschil in salaris ten opzichte van de beide andere groepen (Hoger Onderwijs Persbureau), de inkomenskloof tussen de hoge groep en de middengroep wordt steeds groter (Volkskrant);
b) er is volop goed betaald werk voor hogeropgeleiden (Personeelsnet), zij hebben volop kans op werk (Volkskrant), hun werkgelegenheid is met 2% gestegen (NRC), er is een tekort aan hogeropgeleiden (Hoger Onderwijs Persbureau);
(c) vooral mbo’ers zitten vaker zonder baan, hun kans op een baan is kleiner (NRC), voor hen is er minder werk en zij raken vaker hun baan kwijt (Hoger Onderwijs Persbureau), zij vinden steeds minder gemakkelijk een baan en hun werkgelegenheid is afgenomen (ANP).
Wordt het niet tijd dat Bas ter Weel deze journalistieke conclusies nuanceert en misverstanden probeert recht te zetten? Hij pretendeert een Policy Brief te hebben geschreven, maar het risico is groot dat niet alleen de journalisten maar ook de policymakers er verkeerde conclusies uit trekken.
Mediabronnen: Nationale Onderwijsgids, Hoger Onderwijs Persbureau, NRC, Volkskrant, Personeelsnet, ANP.
Zie ook: Persbericht CPB.
2 reacties op “Onderwijs en arbeidsmarkt”
schreef:
Het zwakke van mijn blogbericht is dat ik veel insinueer en weinig bewijs lever. Dat komt doordat ik wel lont ruik maar te weinig economische kennis heb om de vinger precies op de zere plek te leggen. Mijn neus werd onder meer gealarmeerd door de volgende opmerking van Ter Weel over de lage werkloosheid van hoogopgeleiden in 2011 (zoals opgetekend door het Hoger Onderwijs Persbureau): “Het zou kunnen dat hoogopgeleiden in deze crisis werk onder hun niveau accepteren. Daar heb ik niet naar gekeken.” Hoe kun je dan zonder voorbehoud stellen dat er volop goedbetaald werk voor hoogopgeleiden voorhanden is?
schreef:
Verhoog je je arbeidsmarktperspectieven door je in de schulden te steken en een opleiding in het hoger onderwijs te gaan volgen? Haal je zo’n investering eruit? Onderzoekers zeggen van wel, waarbij zij zich beroepen op het gebleken arbeidsmarktsucces van gediplomeerden. Maar in Education News (18/12/2012) wijst Julia Lawrence erop dat men dan drie factoren buiten beschouwing laat:
(1) Niet alleen de schulden zijn een kostenpost, maar ook de risico’s op studiemislukking: men laat de relatief lage arbeidsmarktperspectieven van de studiestakers ten onrechte buiten beschouwing. Of anders gezegd: men moet niet alleen het (gebleken) arbeidsmarktsucces van de gediplomeerden rapporteren, maar ook dat van de aankomende studenten.
(2) Als men alle abituriënten uit het havo, vwo en mbo-4 tezamen neemt, is hun risico op studiemislukking in het hoger onderwijs uiteraard nog aanmerkelijk hoger. Velen schrijven zich immers niet als eerstejaarsstudent in omdat ze hun kansen op studiesucces in het hoger onderwijs terecht laag inschatten. Zelfs empirische cijfers over het toekomstige arbeidsmarktsucces van aankomende hogeronderwijsstudenten zouden dus aan potentiële studenten een veel te optimistisch beeld van hun arbeidsmarktperspectief voorspiegelen.
(3) Het kan zijn dat een hoog arbeidsmarktsucces van gediplomeerden van het hoger onderwijs niet voortkomt uit de gevolgde hogere opleiding maar uit factoren die gelegen zijn in hun opvoeding, het ouderlijk milieu of het netwerk dat ze dankzij dat milieu hebben opgebouwd.
(4) Lawrence laat trouwens nog iets anders buiten beschouwing: hoe wordt het arbeidsmarktsucces van de groep Hogeropgeleiden gemeten? Rapporteert men het rekenkundig-gemiddelde succes of het mediane succes of het succes op een nog hoger deciel van de inkomensverdeling?