Behoort het tot de zorgplicht van een onderwijsinstelling om de online gedragingen en uitlatingen van haar leerlingen of studenten te monitoren, voor zover ze daarbij gebruik maken van haar ICT-voorzieningen? En mag haar surveillance zich ook tot hun off-campus gedrag op de sociale media uitstrekken? Dat is de vraag die de New York Times (28/10/2013) aan de orde stelt. Zolang men zich ten doel stelt wapengebruik en gewelddadige aanslagen te verijdelen, zullen burgers daar vrede mee hebben, ook al vormt dergelijke online surveillance een inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer. Maar de volgende stap is dat men langs die weg ook daders en slachtoffers van cyberpesterij, kindermisbruik of suïcidaal gedrag op het spoor wil komen (Wilfred Rubens 3/11/2013). En voordat je het weet, ziet men er geen been in, alle online uitlatingen van leerlingen, zowel on-campus als off-campus, te monitoren en te bestraffen zodra die in strijd met de schoolregels zijn. Dat staat niet alleen op gespannen voet met het recht op privacy, maar bestraffing botst ook alras met de vrijheid van meningsuiting die in de Amerikaanse grondwet verankerd is.
Het artikel in de NYTimes gaat uitsluitend over surveillance van online gedragingen en uitlatingen. Maar in de internationale editie van The Guardian (22/10/2013) wordt dat door een actievoerder van FIRE in een bredere context geplaatst. Hij wijst erop dat steeds meer Amerikaanse onderwijsinstellingen hun toezicht op de gedragingen en uitlatingen van hun studenten en personeelsleden verscherpen. Niet alleen wordt hun emailverkeer en onlinegedrag gemonitord, maar ook worden ze lijfelijk gevolgd met closed-circuit camera’s en traceerbare identiteitskaarten. Ook de doelen van de surveillance worden steeds meer opgerekt. Men beperkt zich allang niet meer tot basale beveiliging van lijf en goed. Men is bijvoorbeeld ook gespitst op uitlatingen en gedragingen die de reputatie van de onderwijsinstelling of van haar docenten kunnen schaden. Verder wijst de auteur op wettelijke ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat zelfs de lichtste vormen van ‘harassment’ (belaging van docenten, seksuele intimidatie van vrouwen, etc.) via politionele surveillance worden aangepakt.
Wat moeten we aan, met dit soort Big Brother berichten? Ik denk dat medezeggenschapsorganen van hun onderwijsinstelling moeten eisen dat zij in haar leerlingen- of studentenstatuut open kaart speelt over de surveillanceprocedures die door of namens haar worden ingezet, waarbij ook de doelen en grenzen worden vermeld die zij in dat verband in acht neemt.