Prijsverhogingen in het hoger onderwijs

/

In het kader van een internetconsultatie is op 11 mei de concept-regeling Andere bijdragen van studenten gepubliceerd. De Regeling moet per 1 september 2021 in werking treden, samen met de wijziging van artikel 7.50 WHW (Variawet 2021). Volgens deze nieuwe Regeling mogen universiteiten en hogescholen een eigen bijdrage van studenten verlangen voor de deelname aan een practicum, workshop of onderwijsexcursie, althans als de kosten daarvan voortvloeien uit de bijzondere aard van de desbetreffende opleiding. Een soortgelijke eigen bijdrage is gangbaar in de kunstopleidingen, maar met deze nieuwe Regeling mogen universiteits- en hogeschoolbesturen in principe binnen elke opleiding, welke dan ook, zulke eigen bijdragen invoeren.
In paragraaf 2.2 van de bijbehorende Toelichting suggereert het ministerie dat universiteiten en hogescholen slechts sporadisch gebruik zullen maken van de mogelijkheid een eigen bijdrage in rekening te brengen (zoals in de opleidingen Egyptologie, Hotelmanagement of Voeding & Diëtetiek). Maar dat lijkt eerder een praatje voor de vaak. De kosten van het Snijzaalpracticum vloeien voort uit de bijzondere aard van de opleiding Geneeskunde, dus waarom zouden die niet mogen worden doorberekend aan de student? Datzelfde geldt voor de kosten van het talenpracticum Engels, want die vloeien voort uit de bijzondere aard van de opleiding Engelse Taal en Cultuur. Gezien zijn bijzondere (internationale!) aard kan het Engelstalige University College eveneens een eigen bijdrage voor het talenpracticum Engels verlangen. En de kosten van de workshop Onderhandelen voor Juristen (een keuzevak) vloeien wel degelijk voort uit de bijzondere aard van de rechtsgeleerde opleidingen. Volgens een leidraad van de Universiteit Utrecht (2016) mag in dat geval een eigen bijdrage in rekening worden gebracht, zolang de student naar kosteloze keuzevakken kan uitwijken.
Kortom: ik vrees dat het hek van de dam is. De voorgestelde Regeling ‘Andere bijdragen van studenten’ versterkt de ondoordachte vermarkting van het hoger onderwijs. De universiteiten en hogescholen verwelkomen de eigen bijdrage van studenten als een substantiële inkomstenbron (of als een substantiële bezuinigingsstrategie). Voor (sommige) studenten is ’t een welkome gelegenheid om hun C.V. te verrijken met prestigieuze practica, workshops en excursies die hun medestudenten niet kunnen of willen betalen. En (sommige) rijke ouders verwelkomen dat ze dichtbij huis een studieloopbaan voor hun kinderen kunnen uitstippelen die (gezien de kosten) alleen voor ‘ons soort mensen’ is weggelegd (met hoogbeprijsde cursussen en eventueel ook met een grotere ‘course load’ en/of een hoogbeprijsde, tweede masteropleiding).
Ten slotte moet ik nog op twee lacunes in de Regeling wijzen. Ten eerste laat de Regeling in het midden of een eigen bijdrage in rekening mag worden gebracht voor de deelname aan practica, workshops of onderwijsexcursies die tot (het opleidingsspecifieke deel van) een honours­programma behoren. En ten tweede wordt de lezer in de Toelichting niet geattendeerd op het derde en vierde lid van het nieuwe artikel 7.50 WHW. Daar staat dat het instellings­bestuur moet voorzien in financiële ondersteuning van (sommige) studenten indien de verlangde eigen bijdrage voor hen een onoverkomelijke belemmering vormt om aan het practicum c.q. de workshop c.q. de excursie deel te nemen.

Alle reactiemogelijkheden zijn voor dit bericht momenteel gesloten.

6 reacties op “Prijsverhogingen in het hoger onderwijs”

  1. In het artikelsgewijze deel van de Memorie van Toelichting bij de Variawet wordt ten aanzien van artikel 7.50 WHW opgemerkt: In onderdeel b is bepaald dat bij de student een bijdrage in rekening gebracht kan worden in verband met de bijzondere aard van de opleiding. Dit onderdeel betreft een bijdrage van de student voor kosten die niet redelijkerwijs van het instellingsbestuur verlangd kunnen worden en die samenhangen met de bijzondere aard van de opleiding. Dit betreft bijvoorbeeld de kosten voor een reis naar Egypte voor de opleiding Egyptologie of de kosten in verband met etenswaren voor voedingspractica. In een brief van de Minister uit 2015 is toegelicht dat deze kosten voor rekening van de student komen. In de concept-Regeling zoekt men tevergeefs naar de zinsnede ‘kosten die niet redelijkerwijs van het instellingsbestuur verlangd kunnen worden’ of naar een bruikbare definitie van dergelijke kosten. Dus kennelijk gaan de opstellers van de concept-Regeling ervan uit dat met deze zinsnede geen eigenstandig beslissingscriterium is bedoeld en dat er slechts één beslissingscriterium in het spel is: het gaat om kosten die niet samenhangen met de aard van het hoger onderwijs in het algemeen maar met de bijzondere aard van de opleiding.

  2. Eigenlijk lijkt het me onbehoorlijk als een demissionaire minister de kans zou grijpen een ministeriële regeling met zulke onvoorziene en controversiële gevolgen voor studenten vlak voor of zelfs tijdens het parlementaire zomerreces vast te stellen. Het lijkt me gewenst dat niet alleen het eerste concept van de Regeling ter commentariëring aan de Tweede Kamer wordt voorgelegd, maar ook het tweede (gewijzigde) concept dat de minister op basis van de uitkomsten van de internetconsultatie zal opstellen.

  3. Ik vergat nog een andere lacune in de concept-Regeling te vermelden:
    In het nieuwe artikel 7.50 lid 2 WHW wordt geëist dat de minister in zijn/haar Regeling vaststelt welke kostensoorten mogen worden meegerekend bij het calculeren van de (ten hoogste kostendekkende) eigen bijdrage. In de concept-Regeling wordt aan deze eis niet voldaan.

  4. Het blijft een bizarre tekst, die concept-Regeling van 11 mei. Hoe kunnen we achterhalen of er toch nog één of andere ambtelijke logica in schuilt? Ik stel me zo voor dat er jaarlijks op 15 maart een circulaire rondgaat binnen elk department: gelieve uw ideeën voor substantiële bezuinigingsmaatregelen uiterlijk 15 april in te dienen bij de Secretaris-Generaal. Gesteld nou dat er toen binnen OCW een oude beleidsambtenaar met het volgende voorstel kwam:
    “Binnen het hoger onderwijs valt er nog veel geld op te halen. Er worden namelijk vele cursussen gegeven die best verdedigbaar zijn in het licht van de bijzondere aard van een bepaalde universitaire opleiding, maar die in het licht van de missie van het weten­schappelijk onderwijs eigenlijk niet gefinancierd mogen worden door de universiteit. Dat geldt bijvoorbeeld voor de taalvaardig­heidstraining in de vreemde talen en voor de trainingen in praktische vaardigheden binnen de faculteiten Rechtsgeleerd­heid en Economie. In redelijkheid kan het College van Bestuur aan de Universiteitsraad voorstellen dat voor dergelijke trainingen een eigen bijdrage in rekening moet worden gebracht.” En hij vervolgde:
    “Dit voorstel heeft ook implicaties voor het hoger beroepsonderwijs. Er worden vele cursussen gegeven die best verdedigbaar zijn in het licht van de bijzondere aard van een bepaalde hbo-opleiding, maar waarvoor in het licht van de missie van het hoger beroeps­onderwijs redelijkerwijs een eigen bijdrage van studenten verlangd kan worden. U bent het met me eens, zo mag ik aan­nemen, dat de missie van het hbo is te voorzien in de behoefte aan hooggeschoold personeel op de arbeidsmarkt. In dat licht is het niet onredelijk dat het instellingsbestuur bijvoorbeeld bij studenten in de kunstopleidingen een eigen bijdrage in rekening brengt.” En ten slotte stelde hij:
    “Het heffen van een eigen bijdrage kan ook bevorderlijk zijn voor de kwantitatieve en kwalitatieve studierendementen. Want het is dan voor een instelling minder bezwaarlijk studiepunten toe te kennen voor het wegwerken van ‘informele deficiënties’, bijvoorbeeld als men wil bevorderen dat buitenlandse studenten naast hun Engelstalige bachelorstudie een NT2-keuzevak Nederlandse Taal en Cultuur volgen en een bijbehorend certificaat halen.”

  5. Errata:
    = Bij nader inzien weet ik niet of een eigen bijdrage in (sommige) kunstopleidingen gangbaar is. De wettelijke bepaling dat sommige opleidingen een bijdrage mogen verlangen ‘in de kosten die rechtstreeks verband houden met het onderwijs’ bestaat al vele jaren, maar bij mijn weten is er nog nooit een AMvB uitgevaardigd waarin dat nader geregeld wordt.
    = De verwijzing naar (voedingspractica bij) Voeding & Diëtetiek is onjuist. Er is jurisprudentie over de eigen bijdrage te betalen voor de ingrediënten van de voedingspractica bij de Hogere Hotelschool Maastricht (behandeld in hoger beroep door het gerechtshof in Den Bosch); url: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2014:216

  6. […] mijn vorige blogbericht (16/5/2021) plaatste ik tentatieve kanttekeningen bij de ministeriële concept-regeling Andere bijdragen […]