Tegenwoordig hebben onderwijsbestuurders de mond vol van zelfsturende teams. Ze bedoelen dan niet de vaksecties waarin vaklui onderling het hoe en wat rond het vak en de overdracht van hun vakkennis plachten te bespreken. Nee, ze bedoelen teams waarin alle vakken vertegenwoordigd zijn, natuurlijk onder aanvoering van een teamleider. Deze teams moeten geschoold worden. Die scholing is niet gericht op vakinhoudelijke en vakdidactische kwesties, maar op teambuilding, competenties, ict, het nieuwe leren, enz. De teammanagers hebben ervoor te zorgen dat de conclusies uit deze scholingsdagen in praktijk worden gebracht.
Onder de voet gelopen door deze zelfsturende teams, wordt de tijd voor overleg tussen vakgenoten alsmaar krapper: dat cruciale overleg gebeurt tegenwoordig terloops op de trap tijdens de pauze, in de koffiekamer, of dergelijke. Waar zelfsturende teams hadden moeten voorzien in de nodige professionele ruimte en onafhankelijkheid, worden deze teams (of hoe ze ook mogen heten) in werkelijkheid aangestuurd door de teammanager, die op zijn beurt wordt aangestuurd door de coördinator, die weer wordt aangestuurd door de onderwijsdirecteur. Zo is er een wrange controle ontstaan over het doen en laten van de individuele docent. Afspraken in de nog overgebleven vaksecties worden meestal tenietgedaan door afspraken binnen teams die het van bovenaf vastgestelde beleid moeten uitvoeren. Zij mogen daaraan zogenaamd hun eigen invulling geven, maar men bedoelt veeleer: ‘u hebt inspraak mits het in mijn straatje past’.
Uiteindelijk is er op elk niveau een wirwar aan beslissingsbomen ontstaan en is de organisatie een ondoordringbaar oerwoud van regels, afspraken en gekonkel geworden. Dientengevolge weet niemand meer wie waarvoor verantwoordelijk is. Hebben de professionals via zelfsturende teams zeggenschap over het primaire proces (inclusief de bijbehorende budgetverantwoordelijkheid)? Nee, dat is slechts een mythe. Door het voortbestaan van die mythe is de hele organisatie nagenoeg stuurloos geworden. Maar de bestuurders houden die mythe blindelings in stand, want op welke grond zouden zij anders een vorstelijk salaris verdienen voor het leiden van een onderwijsinstelling die zich een professionele organisatie noemt?