De PVV heeft in de Tweede Kamer een motie ingediend om de sociale veiligheid in het onderwijs te vergroten: in een ethische code moet worden vastgelegd dat leraren zich in politiek opzicht neutraal moeten uiten jegens hun leerlingen/studenten. De indiener, oud-docent Beertema, geeft als voorbeeld van laakbaar leraarsgedrag dat een lerares ‘gewoon tien minuten lang een politicus die haar niet bevalt, zit te bashen, (…) in een klas die niks mag terugzeggen’. Hij bedoelt dus dat leraren hun positie niet mogen misbruiken voor het bedrijven van politieke propaganda of antipropaganda of voor het geven van stemadviezen. Dat sluit aan bij artikel 2.j van de Declaration on Professional Ethics van Education International (EI), die de Aob en CNV-O in 2001/2004 ondertekend hebben: ‘Educational personnel shall ensure that the privileged relationship between teacher and student is not exploited in any way, particularly in order to proselytise or for ideological control’. Toch maakt de PVV weinig kans dat haar motie op 9 april wordt aangenomen, niet alleen omdat de gewenste onpartijdigheid veel te ruim geformuleerd is, maar ook omdat de gedragscode volgens de PVV niet door de professionele beroepsgroep zelf maar door de rijksoverheid moet worden opgesteld.
Hoe staat het eigenlijk met de professionele beroepscode voor leraren in Nederland? Per 1/8/2017 werd de Wet Beroep Leraar van kracht. Op elke school zou in overleg met de leraren een Professioneel Statuut worden opgesteld waarin de professionele ruimte werd vastgelegd die leraren zouden krijgen binnen het kader van hun beroepscode. Deze beroepscode, de Professionele Standaard, zou worden opgesteld door het landelijke Lerarenparlement, onder begeleiding van de Onderwijscoöperatie. Inmiddels is de Onderwijscoöperatie ter ziele, krijgt het Lerarenparlement geen subsidie meer, en staat er nog geen beroepscode op papier. Prof. Rinnooy Kan heeft geadviseerd dat de professionele beroepsgroep van leraren van onderop, per sector, moet worden opgebouwd en de regering heeft besloten in dat verband geen eigen initiatieven te ontplooien. Het wachten is dus op professionele gremia (of lerarenopleidingen?) die het initiatief nemen om voor hun onderwijssector een concept-beroepscode te ontwikkelen.
Ondertussen komen er steeds meer signalen dat leerlingen/studenten, leraren/docenten en leidinggevenden zitten te springen om een ethische code waaraan het handelen van leraren/docenten getoetst kan worden. Ik geef hieronder vier voorbeelden.
Lees verder … (PDF)
De moties 102, 92 (herziene versie) en 95 zijn vanmiddag in stemming gebracht. De PVV-motie (102) is inderdaad verworpen, terwijl de moties van D66 (92) en GL/PvdA (95) zijn aangenomen.
Het laatstgenoemde (vierde) voorbeeld in mijn blogbericht had nog wel wat zorgvuldiger geformuleerd mogen worden. In motie 29240-93 vroegen D66 en SP de zorgplicht van scholen, zoals in 2015 ingevoerd door de wet Sociale veiligheid op school, niet alleen op de leerlingen/studenten van toepassing te verklaren, maar ook op de leraren en het onderwijsondersteunend personeel. Dat zou betekenen dat de school dus jaarlijks ook hun veiligheidsbeleving zou moeten monitoren, dat zij haar beleid (ter beheersing van hun sociale veiligheid) zo nodig op basis daarvan zou moeten bijsturen en dat de Onderwijsinspectie daarop zou moeten toezien. Het belangrijkste argument van de indieners is ‘dat leraren respect en een betere bescherming van hun veiligheid verdienen’. Dit argument zou aan kracht winnen als de beroepsgroep in een beroepscode zou uitspreken dat de leraar zijn/haar leerlingen/studenten behoort te bejegenen ‘op een wijze die verenigbaar is met hun menselijke waardigheid’ (VRK artikel 29 lid 2) en dat hij/zij een professionele relatie in stand tracht te houden die op wederzijds respect gebaseerd is. Als de beroepsgroep de haalbaarheid van motie nr. 93 wil vergroten, zal zij ongetwijfeld het grote belang inzien van een beroepscode waarin dergelijke professionele uitgangspunten zijn vastgelegd.
Het derde voorbeeld ging over leraren die de regels aan hun laars lappen die zijn ingesteld om de belangen van de leerlingen te beschermen. Kirsten van den Hul heeft Kamervragen gesteld over de regels die in het leerlingenstatuut zijn opgenomen over het aantal toetsen dat maximaal per dag mag worden afgenomen. Minister Slob heeft deze Kamervragen vandaag beantwoord (30/4/2019). Hij vindt dat dit soort problemen binnen de school moet worden opgelost. Het ultimum remedium is volgens hem dat leerlingen een officiële klacht indienen tegen het feit dat de naleving van de regels onvoldoende wordt afgedwongen. Het model-leerlingenstatuut van het LAKS (art. 33) voorziet daartoe in een binnenschoolse geschillencommissie die een bindende uitspraak doet, maar dat stelt niet veel voor zolang deze commissie geen dwangsom kan opleggen. De minister gaat niet op buitenschoolse correctieprocedures in, zoals via de Onderwijsinspectie, de civiele rechter of de eventuele tuchtrechter van de professionele beroepsgroep.