Laten we hem Jan noemen. Hij is een schipperskind en hij gaat, evenals zijn oudere broer, in het voetspoor van zijn vader. Hij zit in het vierde leerjaar vmbo van de Maritieme Academie en volgend jaar gaat hij ongetwijfeld varen (beroepsbegeleidende leerweg van het mbo). Zijn vader is uiteraard veel van huis, maar zijn moeder blijft aan de wal. Zij woont dag-in-dag-uit op een paar straten afstand van de school. De derde- en vierdeklassers zijn echter verplicht op het schoolinternaat gehuisvest. Gelukkig kreeg hij vorig jaar dispensatie, maar dit jaar worden er geen lieverkoekjes meer gebakken. De school eist dat hij naar het internaat verhuist, want ‘wonen op een kluitje’ is volgens de school een noodzakelijke initiatie tot het varend bestaan (en zo erg is dat niet, want ze mogen elk weekend naar huis). Jan vindt dat onzin, temeer daar zijn broer niet alleen in de derde maar ook in de vierde klas dispensatie heeft gekregen. Zijn moeder steunt hem daarin: Jan heeft recht op een privéleven, dus in het ouderlijk gezin, en zodoende ziet hij zijn vader ook wat meer als die thuis is. Zij spant een kort geding tegen de school aan, maar de rechter geeft haar ongelijk: regels zijn regels.
Hier staan twee redeneringen lijnrecht tegenover elkaar. Is kostschool een noodzakelijk kwaad dat alleen gerechtvaardigd kan worden als de ouders zelf niet voor hun schoolgaande kind kunnen zorgen of als externe opvoedingsdiscipline pedagogisch gewenst is? Of biedt het internaat een waardevolle ervaring voor elke jongere (of in elk geval voor elke aankomende scheepsgezel), waarvoor het vermeende recht op een eigen leven moet wijken?
Bron: Leeuwarder Courant (17/10/2011), Reformatorisch Dagblad (17/10/2011); zie ook Onderwijsethiek (18/1/2010).
In mijn blogbericht ging ik op de berichtgeving van het ANP af, zoals die door RefDag is weergegeven: ‘De Academie stelt dat de interne huisvesting in het 4e schooljaar een noodzakelijk onderdeel van de opleiding is. Leerlingen worden op die manier voorbereid op het samenwonen op een schip met andere bemanningsleden. Daarom is het internaat een voorwaarde om het diploma te kunnen behalen.’ Maar ik vraag me af of de Harlinger Academie niet nog extra argumenten heeft. Leerlingen moeten tijdig kennis maken met de strenge gezagsverhoudingen die aan boord gelden. Zoals mijn vader, plezierschipper, altijd na een borreltje zei: ik heb gelijk, want ik ben de kapitein.