Per 1 januari start een proef met deregulering in het basis- en voorgezet onderwijs (OCW 30/10/2015). Een beperkt aantal scholen mag ontheffing van vigerende regels aanvragen teneinde de kwaliteit van het onderwijs te verhogen of de doelmatigheid te bevorderen onder handhaving van het bestaande kwaliteitsniveau. Een van de toetsingscriteria is dat de belangen van aan de school verbonden personen (…) daardoor niet onevenredig kunnen worden geschaad (Ontwerpbesluit art. 4 lid 3a), mede gelet op de toegankelijkheid van het onderwijs en de ondersteuningsbehoefte van alle leerlingen (p.12). Daartoe wordt als eis gesteld dat de Medezeggenschapsraad met elke concrete afwijking van de vigerende regels instemt: ‘op die manier worden de belangen van docenten, ouders en leerlingen geborgd’ (p. 12). Bovendien kunnen de ontheffingen alsnog worden ingetrokken als de leerresultaten eronder blijken te lijden (p.13).
Worden de belangen van docenten, ouders en leerlingen op die manier voldoende geborgd? Men stelt niet als eis dat de school tevens een uitputtende belangenanalyse ter tafel brengt en dat zij argumenteert waarom eventuele deel- of minderheidsbelangen terzijde mogen worden geschoven. Men vergeet dat de vigerende, als knellend ervaren regels misschien juist zijn opgesteld om die belangen te beschermen. Want in een volwaardige democratie wordt weliswaar bij meerderheid van stemmen beslist, maar wordt ook met minderheidsbelangen rekening gehouden.
Bron: Kamerbrief 6/11/2014; Ontwerpbesluit 21/5/2015
3 reacties op “Regelluwe scholen”
schreef:
Wat zijn de mogelijke beleidsperspectieven van de deregulering in het onderwijs? De invoering van regelluwe proeftuinen wordt gepresenteerd als een tijdelijke maatregel om te onderzoeken of de overheidssturing niet gematigd kan worden. Kunnen sommige regels niet worden afgeschaft? In hoeverre lijdt het primaire proces onder verstikkende bureaucratie? Moeten scholen meer eigen beleidsruimte krijgen om innovatieve oplossingen te beproeven? Het perspectief is dus de sanering van het regelsysteem dat de overheid hanteert om het onderwijs in goede banen te houden.
Een mogelijk ander beleidsperspectief is: differerentiatie van het vigerende regelsysteem voor het door de overheid bekostigde onderwijs. Behalve met algemeen geldende wetten en richtlijnen kan de overheid met contractueel vastgelegde afspraken werken die zij met scholen maakt. In dat geval kunnen de proeftuinen die nu worden opgetuigd, tot een duaal regelsysteem leiden. Enerzijds de reguliere scholen in het openbare en bijzondere onderwijs en anderzijds de contractscholen (charter schools), die op basis van een aangepast contract werken. Dat is de denkrichting van Beter Onderwijs Nederland (2007). Eric van ’t Zelfde (School! 6, 2014, p.23) gaat nog een stap verder.
schreef:
De Washington Post (31/10/2015) wijdt een artikel aan het toelatingsbeleid van charter schools. Extreem gesteld: worden de reguliere scholen het afvalputje van het onderwijsbestel? Het probleem speelt vooral bij de zijwaartse instroom (tijdens het schooljaar en na het eerste schooljaar). Maar het is denkbaar dat het probleem zich ook in de zijwaartse uitstroom manifesteert: ‘als je niet beter je best doet, kun je beter naar de openbare school aan de overkant gaan’ (NY Times 29/10/2015, 31/10/2015). En in de Nederlandse verhoudingen kun je ook denken aan het bevorderen van zelfselectie door hoge schoolkosten (waaronder de ‘vrijwillige’ ouderbijdrage) op te leggen.
schreef:
Worden leerlingen met bijzondere ondersteuningsbehoeften unfair behandeld door charter schools (NY Times 5/11/2015, Washington Post 8/11/2015)?