Tempodifferentiatie in het HO (II)

Op verzoek van Paul van Meenen (D66) heeft de Tweede Kamer verleden woensdag gedebatteerd over de uit­komsten van de recente NVAO-visitaties in het universitaire onderwijs. Hij wraakt het opjaagsysteem waarmee de instellingen het studietempo van hun undergraduate studenten zoveel mogelijk in het keurslijf van de wettelijke cursusduur trachten te brengen en hij vreest dat ook hun eindniveau, tot uiting komend in de kwaliteit van de eindscripties, daaronder te lijden heeft. Samen met Jasper van Dijk (SP) en Roelof Bisschop (SGP) diende hij een motie in om te voorkomen dat dit opjaagsysteem door de rijksoverheid met financiële rendementspremies versterkt wordt.
Van Meenen pleit dus voor tempodifferentiatie: de instellingen moeten in de programmering van hun opleidingen en in de bijbehorende studievoort­gangs­regels ruimte laten voor studievertraging. Maar blijkens het debat gaat de minister daar niet in mee. Volgens haar moeten er weliswaar faciliteiten worden geschapen voor deeltijdstudenten, maar van de overige studenten mag worden verwacht dat ze zich de volle werkweek aan hun studie wijden en geen achterstand oplopen. ‘Naar mijn idee is het in het belang van de student om niet langer over een studie te doen (…). Ik ben het met u eens dat studeren meer is dan alleen maar in de klas te zitten, boeken te lezen en tentamens te maken. Je moet jezelf ook kunnen ontwikkelen en vormen en je moet ook actief kunnen zijn in een studenten­commis­sie. Als je van de [168] uren in de week de 40 uur aftrekt waarin je studeert en het aantal [7 x 8,3] uren dat je nodig hebt om te slapen en je maaltijd voor te bereiden, dan blijft er nog zo’n 70 uur over om andere dingen te doen. Het is heel wenselijk dat je kunt sporten, aan cultuur kunt doen of in de medezeggenschap kunt zitten en tal van ander dingen kunt doen. Dat neemt [overigens] niet weg dat het belangrijk is dat je programma goed studeerbaar is en dat je als student kunt kiezen bij welk soort opleiding je terecht wilt komen en welke structuur je wilt. Sommige studies werken [ook na de propedeuse] met een bindend studieadvies, zoals [de Universiteit] Leiden, maar andere laten het meer aan jezelf over.’
Lees verder … (PDF)

4 reacties op “Tempodifferentiatie in het HO (II)”

  1. Onderwijscolumniste Aleid Truijens vroeg zich af: Wat is er zo vreselijk aan lang studeren (VK 9/8/2014, p.8)? De Volkskrantredactie vond het niet de moeite waard deze column op het open net te plaatsen. Maar gelukkig heeft VK-verslaggeefster Nina Schuyffel de column aan de vergetelheid ontrukt. Ze vroeg opinion leaders om hun reactie op haar pleidooi voor tempodifferentiatie: Studeren in eigen tempo, waarom niet (VK 15/9/2014, p.10)?
    UPDATE I: Linda Duits (TPO 18/9/2014) is het niet met Truijens eens, maar deze dient haar van repliek (VK 27/9/2014) onder de titel Juist opzet van huidige studies is commercieel.
    UPDATE II: Met grote instemming verwijst Sterre Lindhout (VK 25/11/2014) naar het artikel van Aleid Truijens. In Zweden is tempodifferentiatie normaal.

  2. Het ministerie publiceerde op 15/9/2014 een Overzicht kwaliteitsverbeteringen voor onderwijs en begeleiding per instelling die deelneemt aan experiment uitbreiding bindend studieadvies. In het kader van dit experiment eist de Universiteit Leiden dat studenten niet alleen aan het eind van het eerste inschrijvingsjaar 45 studiepunten en aan het eind van het tweede jaar alle 60 propedeutische punten hebben behaald, maar ook dat ze aan het eind van het tweede jaar minimaal 90 (waaronder dus 30 á 45 postpropedeutische) punten hebben behaald. Om vertraagde studenten daarbij te helpen moeten ze tegen het eind van het eerste jaar een studieplan opstellen en dat ter goedkeuring aan de studieadviseur voorleggen. Dat lijkt me een goed idee. Maar uit een oogpunt van tempodifferentiatie zou het niet meer dan redelijk zijn dat de faculteit tevens de garantie gaf dat iedere vertraagde student voor het tweede inschrijvingsjaar een studeerbaar studieplan kan opstellen. Van een dergelijke studeerbaarheidsgarantie wordt in het ministeriële Overzicht niet gerept.

  3. Ernst-Jan Hamel, redacteur van het Utrechtse universiteitsmagazine DUB (8/9/2014), wijdt een informatief artikel aan de ontwikkelingen om studentondernemerschap te faciliteren. Wat is een student-ondernemer? Een werkstudent die z’n geld anders dan als werknemer verdient? Dus ook ZZP’ers zoals computerhelpers, klussenjongens, en escortgirls? Of moet de betrokkene een substantieel ondernemersrisico lopen?
    UPDATE: De Universiteit Gent kent sinds 2011 een Statuut Student-ondernemer, vergelijkbaar met het statuut voor topsporters. Ook de Hogeschool Windesheim (7/10/2014) heeft een speciale regeling opgezet.