Als ik een lesbrief moest schrijven om voor Nederlandse scholieren het fanatisme te duiden dat de afgelopen weken is opgevlamd rond de Franse leraar Samuel Paty, dan zou ik, om te beginnen, zeven Heilige Beelden en Afgodsbeelden onderscheiden (zie Bijlage I). Vervolgens zou ik aan de hand daarvan reconstrueren wat er met Samuel Paty gebeurd is:
a) De docent Samuel Paty had tot taak zijn 13- à 14-jarige leerlingen (in het derde leerjaar van een openbare Middenschool in de buurt van Parijs) kennis te laten maken met de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting (zie §§ 5 en 6). Zijn bedoelingen waren goed (ook jegens de moslimleerlingen), maar in zijn didactische keuzes was hij troebel van inzicht. Hij liet namelijk twee Mohammedcartoons van Charlie Hebdo zien, waaronder een pornografische spotprent van Mohammed. Zijn bedoeling was aan zijn leerlingen duidelijk te maken dat het publiceren van zulke cartoons onder de vrijheid van meningsuiting valt, ook al kunnen moslims zich daardoor in hun religieuze gevoelens gekwetst voelen. Maar hij vergat dat ouders er niet van gediend zijn dat hun leerplichtige kinderen op school door hun leraar met een (niet alleen islamofobe maar ook) schunnige homoseksuele afbeelding geconfronteerd worden.
b) Voor Franse begrippen is het bovendien verwonderlijk dat een leraar van een openbare school zo luchthartig omspringt met de Laïcité: de strikte neutraliteit die Franse scholen in religieuze aangelegenheden in acht behoren te nemen.
c) Voor Nederlandse begrippen maakt Charly Hebdo zich met de Mohammedcartoons vermoedelijk ook aan een strafbaar feit schuldig, namelijk groepsbelediging van minderheidsgroepen die afkomstig zijn uit Arabisch-sprekende landen. Want Mohammed wordt niet afgebeeld als een nobele profeet, maar als een een arme, ongeletterde Arabier, een bedelaar, loenzend (of misschien ook lijdend aan een oogziekte), een magere sloeber, ongeschoren en niet helemaal goed bij zijn hoofd, die voor een tientje bereid is zich te prostitueren. Daarmee sluit Charlie Hebdo zich aan bij de minachting (zo niet vreemdelingenhaat) die het hooghartige Franse volk jegens niet-Westerse allochtonen en met name tegen moslims koestert (zie § 2A).
d) Op de sociale media ontstaat een hetze tegen Samuel Paty en zijn school. Een orthodoxe moslim uit Tsjetsjenië, die op 80 km afstand van de school woont, voelt zich aangesproken door de strijdkreet dat de Profeet door Paty beledigd is en vermoordt hem op straat (§§ 1A, 2A, 3A en 7A).
e) De Franse regering grijpt deze gebeurtenis aan om Paty tot een martelaar van de vrijheid van meningsuiting te verheffen (zonder ruchtbaarheid te geven aan de aard van de vertoonde spotprenten!). Zij treedt met harde hand tegen orthodoxe moskeeën en organisaties op (zie §§ 4A en 5), alsmede tegen een pro-Palestijnse organisatie. En zij vraagt bevriende staten om Samuel Paty op maandag 2 november te herdenken en aldus te getuigen van het belang van de Vrijheid van Meningsuiting als hoeksteen van de democratische rechtsstaat (§§ 5A en 6A).