Twee opleidingsmodellen

Je kan twee opleidingsmodellen onderscheiden. Model A kent een variabele studieduur en een vast eindniveau, terwijl model B gekenmerkt wordt door een vaste studieduur en een variabel eindniveau. Het Nederlandse secundair en post-secundair onderwijs opereert in het algemeen volgens model A. Elke opleiding leidt tot een diploma waarmee een hoog eindniveau gegarandeerd wordt. De gemiddelde studie­duur is dan ook veel langer dan de wettelijke cursusduur. Er is veel studievertraging en dropout. En dat wordt vaak in de hand gewerkt door draconische maatregelen tegen vertraagde leerlingen en studenten, zoals zittenblijven, gedwongen leegloop of gedwongen afvloeiing.
In Angelsaksische bacheloropleidingen (en in het onderwijs dat daaraan vooraf gaat) neigt men meer naar model B: vaste studieduur en variabel eindniveau. De deel­nemers mogen de wettelijke cursusduur niet overschrijden, hetgeen tot grote verschillen leidt in het eindniveau dat ze weten te bereiken. Ze krijgen geen diploma maar een getuigschrift. Om de niveauverschillen tussen aankomende studenten te beperken, wordt aan de poort strenge selectie toegepast. Maar eenmaal toegelaten krijgen ze alle hulp om hun talenten optimaal te ontwikkelen. En ze zijn gemotiveerd om hard te werken en hoge cijfers te halen, want ze willen binnen de toegestane studieduur een mooi getuigschrift verwerven, dat optimale kansen biedt bij hun sollicitatie naar een plaats in vervolgopleidingen of op de arbeidsmarkt.
Bart Fleuren, actief CDA-lid, is warm voorstander van dit Angelsaksische model. Hij kent het ook van binnenuit: drie jaar University College Utrecht in combinatie met een jaartje Cambridge. Onlangs schreef hij een opiniestuk in NRC-Handelsblad. Naar zijn oordeel lijdt de bovenbouw van het Nederlandse havo/vwo en de Nederlandse bacheloropleiding aan een vrijblijvende JanSalie-mentaliteit. Zijn remedie is: verho­ging van de eindexameneisen voor havo/vwo en draco­nische straffen op studiever­traging (afschaffing van de herkansmogelijkheden in de bacheloropleiding en verhoging van de collegegelden). Maar daarmee verergert hij het démotiverende karakter van opleidingsmodel A, dat zo kenmerkend is voor het Nederlandse bestel. Uit zijn Angelsaksische ervaringen had hij kunnen leren hoe de studiemotivatie structureel kan worden opgekrikt. Indien men de studie-inzet van alle studenten in de universitaire bacheloropleiding wil verhogen, dan moet men 1) de eindexamens ver­vangen door toelatingsselectie aan de poort van elke bacheloropleiding; 2) de toe­gestane studieduur van de bachelorfase beperken tot de wettelijke cursusduur; 3) alles in het werk stellen om ieders talenten binnen dat tijdsbestek tot maximale ont­plooiing te brengen; 4) het eindniveau van de bachelorfase liberaliseren; en 5) streng selecteren aan de poort van de masterfase. Als Bart Fleuren de vrijbijvendheid van opleidingsmodel A wil bestrijden, dan moet hij opleidingsmodel B ook consequent invoeren.
Bron: In Cambridge zijn ze niet slimmer dan hier (NRC 16/10/2010; reprint Joop.nl 18/10/2010); radio-interview; personalia.

Eén reactie op “Twee opleidingsmodellen”

  1. Pingback: onderwijsethiek.nl