Sinds 2010 kunnen universitaire studenten in het kader van hun driejarige bacheloropleiding een educatieve minor volgen, waarmee ze na hun bachelordiploma rechtstreeks toegang krijgen tot het leraarsberoep. Dit past in twee andere ontwikkelingen: bij alle masteropleidingen wordt selectie-aan-de-poort ingevoerd en de basisbeurs wordt afgeschaft. Dientengevolge moet de universitaire bachelorfase worden omgebouwd tot een eindopleiding, waarna lang niet alle studenten naar een voltijdse masteropleiding zullen doorstromen. In een vorig blogbericht heb ik die lijn doorgetrokken: geef alle universitaire studenten gelegenheid een pakket beroepsgerichte keuzevakken in hun bachelorprogramma op te nemen om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Dankzij de aldus verhoogde marktwaarde van hun bachelordiploma kunnen ze tevens voldoende arbeidsinkomsten verwerven om een deeltijdse masteropleiding te bekostigen.
Deze beleidslijn wordt ook bepleit door William Weitzer (Inside HigherEd 30/10/2012). Op de langere termijn biedt een gedegen wetenschappelijke bacheloropleiding weliswaar kansen op een voorspoedige beroepsloopbaan, maar als bezitter van een universitair bachelordiploma kom je met twee linkerhanden op de arbeidsmarkt. Volgens hem moeten universiteiten en ‘undergraduate colleges’ er dus voor zorgen dat hun studenten een pakket kunnen kiezen waarmee ze na het behalen van hun bachelordiploma een baan van enig niveau kunnen vinden. Dat betekent in de Nederlandse verhoudingen dat universiteiten moeten samenwerken met het hbo, om binnen elke universitaire bacheloropleiding één of meer beroeps- en praktijkgerichte minors aan te bieden waarin studenten zich rechtstreeks kunnen voorbereiden op de arbeidsmarkt.