De overheid behoort in deze coronatijden duidelijk onderscheid te maken tussen adviezen en bindende voorschriften. Ik gun mijzelf de luxe om eenmaal per week samen met mijn wandelvriendin per auto naar een klompenpad te rijden om daar een frisse neus te halen. Ik heb begrepen dat dit weliswaar niet door de overheid gestimuleerd wordt, maar dat dit niet verboden is en dat we ten opzichte van elkaar ook niet de anderhalvemeter-norm in acht hoeven te nemen. Mijn naasten menen echter dat ik zodoende bindende overheidsvoorschriften overtreed. Ik vraag me af wat er is misgegaan in de overheidscommunicatie dat weldenkende mensen tot zulke tegenstrijdige interpretaties van de geldende regels kunnen komen.
Maar verleden zondag bleek de verwarring ook bij overheidsdienaren en in de media te hebben toegeslagen. In het zesuurjournaal van de NOS werd een Utrechtse BOA ten tonele gevoerd die een drietal jonge vrouwen vriendelijk doch dreigend waarschuwde dat ze in overtreding waren. Ze zaten samen op het gras in het park, keurig anderhalve meter uit elkaar. In het nieuwsitem werd niet uitgelegd welke overheidsregels overtreden werden. Konden de drie vrouwen zich niet beroepen op artikel 2.2 van de Utrechtse noodverordening d.d. 3 april 2020?
Dit is allemaal klein bier, vergeleken met de verwarrende beleidslijnen die in het Servicedocument Hoger Onderwijs (OCW 24/4/2020) zijn opgenomen. In artikel 7.51 WHW is bepaald dat studenten die door bijzondere omstandigheden studievertraging oplopen, financiële ondersteuning kunnen aanvragen bij het Profileringsfonds van hun instelling. Eén van de gronden die daarbij kunnen worden aangevoerd (lid 2f) is dat de opleiding onvoldoende studeerbaar is, d.w.z. dat een normstudent het aangeboden curriculum niet zonder studievertraging kan doorlopen. Maar de minister ziet de bui al hangen. In §2.8.1 van het Servicedocument haast ze zich te verklaren dat de wetgever niet bedoeld heeft dat Onvoldoende Studeerbaarheid kan worden aangevoerd als deze het gevolg is geweest van ‘de noodgedwongen aanpassingen in het onderwijsprogramma die de instelling als gevolg van de kabinetsmaatregelen heeft moeten doen.’ Een overmachtssituatie voor studenten geldt dus niet indien deze voortkomt uit een overmachtssituatie van hun instelling. Deze curieuze civielrechtelijke wetsinterpretatie mag nog wel eens ter toetsing aan de bestuursrechter (CBHO) worden voorgelegd. De desbetreffende publiekrechtelijke aanspraken worden hun ontzegd, terwijl hun publiekrechtelijke verplichtingen (de betaling van collegegeld) gehandhaafd worden en terwijl niet ontkend wordt dat ze te lijden hebben van de lockdown van hun universiteit of hogeschool en van hun stagebiedende instellingen.
Onvoldoende studeerbaarheid speelt trouwens ook een rol in de wettelijke regeling van het Bindend Studieadvies Propedeuse (artikel 7.8b WHW). Wegstuurbeslissingen mogen namelijk niet worden uitgebracht tenzij men in de propedeutische fase ‘zorgt voor zodanige voorzieningen dat de mogelijkheden voor goede studievoortgang zijn gewaarborgd’. Met andere woorden: aan het eind van het eerste verblijfsjaar mag een eerstejaarsstudent niet wegens onvoldoende studievoortgang worden verwijderd uit de opleiding als de mogelijkheden voor het boeken van goede studievoortgang in het eerste verblijfsjaar niet zijn gewaarborgd. In §3 van haar eerste Servicedocument (19/3/2020) trok de minister de terechte conclusie dat een wegstuurbeslissing, gezien de lockdown, pas kan worden uitgebracht in het tweede verblijfsjaar van de student. Dit stuitte echter op weerstand bij sommige opleidingen omdat de opleidingscapaciteit van de postpropedeuse niet voldoende was om al die nieuwe studenten op te vangen (ScienceGuide 20/3/2020). In haar nieuwe Servicedocument d.d. 24/4/2020 stelt de minister dat opleidingen ‘er ook voor (kunnen) kiezen nadere richtlijnen vast te stellen die voor studenten duidelijk maken wanneer zij voor uitstel van [de wegstuurbeslissing van het eerste naar het tweede verblijfsjaar] in aanmerking komen. Maar ik vraag me af in hoeverre dat binnen de kaders van de Wet Hoger Onderwijs mogelijk is.
Even een flauw vraagje (ik kan het niet laten). Er is een wettelijk verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding in de publieke ruimte, maar ik hoor tegenwoordig weinig meer over de wenselijkheid dat verbod daadwerkelijk te handhaven. Heeft dat iets met de coronacrisis te maken? Ik heb begrepen dat er een noodwet komt om de rechtszekerheid tijdens de coronacrisis te waarborgen.
UPDATE: In het dagblad Trouw (8/5/2020) wordt de vraag opgeworpen of het boerkaverbod nog wel houdbaar is nu mondkapjes blijken te worden toegestaan.
Ik heb nog even naar voorbeelden gezocht van instellingen die op het gebied van het Bindend Studieadvies een eigen koers varen. De TU Delft gaf op 3 april een corona-update: behoudens persoonlijke omstandigheden krijgen eerstejaarsstudenten eind augustus een wegstuurbeslissing aan hun broek als ze dit verblijfsjaar minder dan 30 studiepunten hebben gescoord, tenzij ze in maart een positief tussentijds advies hebben ontvangen op grond van het feit dat ze toen reeds 22,5 à 30 studiepunten hadden gescoord. De overige eerstejaarsstudenten hoeven aan het eind van hun eerste verblijfsjaar dus nog niet aan de geldende BSA-norm (45 punten) te voldoen.
De Tweede Kamer debatteerde verleden woensdag de hele dag over onderwijs in tijden vanbesmettingsgevaar (VK 29/4/2020). Zo vroeg Kirsten van den Hul (PvdA) aan de minister of het recht op een aanvullende beurs voor kinderen van minder draagkrachtige ouders ook met drie maanden verlengd kan worden, vergelijkbaar met het recht op de OV-studentenkaart. Ik ben te lui om in de wetsgeschiedenis te duiken, maar ik dacht dat het Profileringsfonds daarvoor bedoeld was. “Voor studenten die door de coronacrisis te maken krijgen met studievertraging doordat zij zelf ziek worden, mantelzorg verlenen of de studie met ouderschap combineren, geldt dat zij in het hoger onderwijs aanspraak [kunnen] maken op het profileringsfonds”, stelde de minister-president in een eerder Kamerdebat (ScienceGuide 23/4/2020). In het Servicedocument d.d. 24/4 wordt dat door OCW verduidelijkt: “Het gaat hierbij om studenten die te maken hebben met opgelopen of verwachte studievertraging doordat zij zelf ziek zijn (geweest) door het coronavirus, of vanwege (mantelzorg voor) zieke familieleden. Ook [gaat het hierbij om] studerende ouders die vanwege de coronamaatregelen onderwijs moeten combineren met zorg voor kinderen die thuis zijn en daardoor studievertraging oplopen of verwachten op te lopen.” Het gaat, met andere woorden, om studievertraging ten gevolge van persoonlijke omstandigheden. Wat Kirsten van den Hul in wezen wil, is dat ook die andere wettelijke grond (overmacht in verband met Onvoldoende Studeerbaarheid) in deze coronatijden van kracht blijft.
Vandaag, donderdag 14 mei, zijn twee hele pagina’s (blz. 6 en 7) van de papieren Volkskrant gewijd aan de aanvechtbare formulering van, voorlichting over en handhaving van de anderhalvermeternorm (VK 14/5/2020a, 14/5/2020b).