Vingers in de klas

/

Wanneer steek je als leerling je vinger op? Vaak op eigen initiatief: omdat je iets wilt vragen. Maar vaak ook op initiatief van de leraar: wie weet het antwoord op mijn vraag? Pedro De Bruyckere wijst in zijn weblog (6/1/2017) op een recente onderzoeks­rapportage (Psychological Science 19/12/2016) waarin gewaarschuwd wordt tegen lespraktijken waardoor middle-class leerlingen telkens weer in de gelegenheid worden gesteld zichzelf in het zonnetje te zetten en de lower-class klasgenoten het nakijken te geven. Door hun grotere taalvaardigheid en hun groter zelfvertrouwen steken ze sneller hun vinger op ten bewijze dat ze het antwoord weten. Daar­door raken lower-class leerlingen ontmoedigd en dat druist tegen het gelijkekansenbeleid in. Hun leerproces verloopt beter als ze niet telkens het (al dan niet juiste) signaal krijgen dat ze het minder goed doen dan middle-class leerlingen.
Op zich zijn dit interessante sociologische bevindingen, maar ze belichten slechts een miniem deel van de dagelijkse onderwijs­praktijk. De Britse didacticus Dylan Wiliam bracht in 2010 een tweedelige BBC-documentaire met een veel bredere focus uit. Indien je opbrengstgericht wilt werken, moet je álle leerlingen bij de les betrekken. Daartoe moet je niet alleen sociaal-economische klasseverschillen, maar ook vele andere verschillen tussen leerlingen over­bruggen: verlegenheid vs. assertiviteit, mondelinge taal­vaardigheid, denk- en leertempo, vorderingenniveau, et cetera. Als je telkens de beurt geeft aan leerlingen die het eerst hun vinger opsteken, dan is het risico te groot dat vele andere leerlingen niet aan hun trekken komen en afhaken.
Zie ook: Onderwijslessen (7/10/2014), Trouw (13/1/2017), Volkskrant (24/1/2017)

Alle reactiemogelijkheden zijn voor dit bericht momenteel gesloten.

2 reacties op “Vingers in de klas”

  1. Waarom is dit didactische verbod op ‘vingers opsteken’ zulk een hot topic waaraan alom aandacht is besteed in de dagbladpers? Men acht het kennelijk vanzelfsprekend dat de primaire opdracht van de leerkracht/leraar is: te zorgen dat de best-presterende (excellente) leerlingen aan hun trekken komen, hen te belonen voor hun prestaties, hen te stimuleren om op dezelfde voet voort te gaan en hen ten voorbeeld te stellen aan de overige leerlingen. Uitgaande van deze opdracht acht men het vanzelfsprekend dat ze bij voorrang een beurt krijgen als ze (blijkens de opgestoken vinger) het antwoord op de vraag van de leerkracht/leraar weten. Vanuit meritocratisch gezichtspunt spreekt het vanzelf dat excellente leerlingen meer recht op de tijd en aandacht van de leerkrachten/leraren hebben dan de leerlingen van lager allooi: niet alleen uit hoofde van vergeldende rechtvaardigheid, maar ook omdat men meent dat het onderwijs vooral tot taak heeft de beste leerlingen te identificeren, op te kweken en aan de samenleving af te leveren. Met het didactisch verbod op ‘vingers opsteken’ worden deze ogenschijnlijke vanzelfsprekendheden van de traditionele lespraktijk doorgeprikt en dat doet pijn. Die vanzelfsprekendheden worden daarmee geherdefinieerd tot ethische dilemma’s: hoe zorgen we dat de belangen van IEDERE leerling voldoende worden meegewogen bij het inrichten van ons onderwijs?

  2. Kan de invoering van het didactisch verbod op ‘vingers opsteken’ (oftewel een lespraktijk waarin de betere leerlingen minder beloond en minder voorgetrokken worden door de leraar) kunnen bijdragen aan de reductie van pestgedrag (een groepspraktijk waarin over- en/of onderpresterende klasgenoten op hun nummer worden gezet)?