1. Als de ouders dat verlangen, moet hun zoon of dochter in het openbaar onderwijs worden vrijgesteld van deelname aan religieuze handelingen die ingaan tegen hun overtuiging. Dat staat in een motie die de Tweede Kamer op 6 november heeft aangenomen. De motie werd niet alleen door de drie christelijke partijen maar ook door de VVD, de PVV, het FvD en 50PLUS gesteund. De aanleiding was dat scholen in het kader van hun burgerschapsonderwijs excursies organiseren naar kerken, synagoges en moskeeën en dat kinderen, naar verluidt, wel eens gestimuleerd worden ter plaatse in woord en gebaar na te doen hoe moslims bidden. Het lijkt een onschuldige exercitie, maar voor rechtzinnige gelovigen is het net een stap te ver: voor hen is het zoiets als dat men niet-katholieken bij zo’n excursie aan den lijve laat ervaren hoe een hostie smaakt of hoe je een kruisje slaat.
2. Minister Slob heeft toegezegd de motie uit te voeren, althans indien de wet nog niet in dergelijke vrijstelling voorziet. Dat is een goed idee, want het is in strijd met de mensenrechten, in casu de vrijheid van gedachte en de vrijheid van meningsuiting, dat iemand geprest zou worden verbaal of door lichaamstaal te getuigen van opvattingen waar hij of zij niet achter staat. Bij onmondige kinderen gaat het dan niet (of niet alleen) om strijdigheid met de eigen opvattingen maar ook met die van hun ouders.
3. Maar waarom richten de initiatiefnemers (SGP, CU, CDA, VVD) zich in hun motie uitsluitend op het openbaar onderwijs? Waarom hoeven leerlingen in het bijzonder onderwijs niet door de overheid tegen religieuze indoctrinatie beschermd te worden? Er zijn bijzondere scholen die aspirant-leerlingen slechts toelaten op voorwaarde dat hun godsdienstige grondslag door de ouders onderschreven wordt. Maar op de meeste scholen hoeven de ouders slechts te verklaren dat ze de grondslag zullen respecteren. In dat laatste geval is het een redelijk uitgangspunt dat leerlingen en hun ouders hun grondrechten behouden: dat leerlingen niet actief aan rituelen en gezangen hoeven deel te nemen waarin getuigd wordt van opvattingen die zij niet onderschrijven.
4. Vrijwaring van indoctrinatie is overigens een beginsel dat zich niet alleen tot religieuze opvattingen uitstrekt. Ook op het bredere levensbeschouwelijke, maatschappelijke en politieke terrein mag iedere burger (waaronder de minderjarige burger) aanspraak maken op het recht om een eigen mening te vormen en van hersenspoeling verschoond te blijven. Een markant voorbeeld is de Pledge die in de Verenigde Staten aan het begin van elke schooldag met de hand op het hart wordt opgezegd: “I pledge allegiance to the Flag of the United States of America, and to the Republic for which it stands, one Nation under God, indivisible, with liberty and justice for all.” Op grond van de vrijheid van gedachte en meningsuiting kunnen leerlingen zich ongestraft aan deze patriottische ceremonie onttrekken (vergelijk ook de artikelen 12-14 van het Kinderrechtenverdrag). In een eerder blogbericht heb ik erop gewezen dat het wetsvoorstel ter aanscherping van de burgerschapsopdracht van het primair en secundair onderwijs, dat momenteel in de pipeline zit, in dit opzicht kritisch moet worden doorgelicht.
Eén reactie op “Vrijwaring van indoctrinatie”
schreef:
Minister Slob heeft een Kamerbrief (29/5/2019) gestuurd in reactie op de Kamermotie.